11/3676 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 juni 2011, 10/5566 (aangevallen uitspraak)
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (commissie)
Datum uitspraak: 20 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.E.C. Krijnen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012. Appellante is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. Krijnen. De commissie heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving sinds 11 december 2009 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 24 juni 2010 heeft de commissie de bijstand met ingang van 15 juni 2010 ingetrokken op de grond dat appellante langer op vakantie is gegaan dan het maximaal toegestane aantal dagen van 28.
1.2. Op 16 augustus 2010 heeft appellante zich gemeld voor een aanvraag om bijstand per
15 juni 2010. Bij besluit van 15 september 2010 heeft de commissie appellante bijstand verleend met ingang van 16 augustus 2010 en bijstand geweigerd over de periode van 15 juni 2010 tot 16 augustus 2010.
1.3. Bij besluit van 10 december 2010 (bestreden besluit) heeft de commissie het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het besluit van 24 juni 2010 en ongegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van 15 september 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2010
4.1. Niet in geschil is dat appellante haar bezwaar, voor zover het is gericht tegen het besluit van 24 juni 2010, niet binnen de wettelijke termijn heeft ingediend. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van die termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Appellante heeft aangevoerd dat het niet mogelijk was om tijdig van het besluit van
24 juni 2010 kennis te nemen omdat zij van 1 juni 2010 tot 13 augustus 2010 op vakantie was in het buitenland. De commissie was daarvan ook op de hoogte. Appellante was bovendien ziek toen zij terugkwam van vakantie, het huis werd verbouwd en er kwam op dat moment veel op haar af.
4.3. In hetgeen appellante heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Bij een (langdurig) verblijf buiten de eigen woning blijft het risico, voortvloeiend uit het feit dat voor de postafhandeling geen adequate maatregelen zijn getroffen, in beginsel voor rekening van de betrokkene. De onder 4.2 genoemde omstandigheden dateren van na het verstrijken van de bezwaartermijn en vormen geen reden om een uitzondering op dit uitgangspunt aan te nemen.
4.4. De commissie heeft, gelet op 4.1 tot en met 4.3, het bezwaar voor zover het is gericht tegen het besluit van 24 juni 2010 terecht wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
De weigering bijstand toe te kennen over de periode van 15 juni 2010 tot 16 augustus 2010
4.5. Gelet op 4.3 en 4.4, is het besluit van 24 juni 2010 in rechte onaantastbaar geworden. Dit betekent dat de aanvraag om bijstand met betrekking tot de periode van 15 juni 2010 tot en met 24 juni 2010 moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van dat besluit. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, worden vermeld die een dergelijk terugkomen kunnen rechtvaardigen. De bestuursrechter dient dan het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te zien om het oorspronkelijke besluit te herzien. Appellante heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zich nieuwe feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan als hiervoor bedoeld. Er was voor de commissie daarom geen aanleiding om het besluit van 24 juni 2010 te herzien, zodat de commissie de afwijzing van de aanvraag in zoverre terecht heeft gehandhaafd.
4.6. Over de periode van 25 juni 2010 tot 16 augustus 2010 heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Nu deze periode ligt voor de datum van de aanvraag wordt volgens vaste rechtspraak inzake de artikelen 43 en 44 van de WWB over deze periode in beginsel geen bijstand verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.
4.7. In hetgeen appellante heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De omstandigheden die volgens appellante ertoe zouden moeten leiden dat haar over de periode van 15 juni 2010 tot 16 augustus 2010 bijstand wordt verleend, komen er in essentie op neer dat de commissie om allerlei redenen niet tot intrekking van de bijstand had mogen overgaan. Dit zijn gronden die zich richten tegen het besluit van 24 juni 2010. Deze gronden had appellante naar voren kunnen brengen, indien zij tijdig tegen dat besluit bezwaar had gemaakt. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft zij dat niet gedaan en is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar te achten, zodat het besluit van 24 juni 2010 in rechte onaantastbaar is geworden.
4.8. Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en E.C.R. Schut en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2012.
(getekend) W.F. Claessens