ECLI:NL:CRVB:2017:328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
15/2680 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluiten op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van Berkel, en de Pensioen- en Uitkeringsraad als verweerder. Het beroep is ingesteld tegen een besluit van de verweerder van 20 maart 2015, waarbij een herzieningsverzoek op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) is afgewezen. De betrokkene, die op 19 oktober 2016 is overleden, had eerder aanvragen ingediend die ook waren afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die de eerdere besluiten in een nieuw licht zouden plaatsen. De Raad heeft de afwijzing van het herzieningsverzoek door verweerder in stand gehouden, omdat de overgelegde verklaringen niet voldoende onderbouwd waren. De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/2680 WUBO
Datum uitspraak: 26 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellanten] van [betrokkene 1] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens [betrokkene 1] (betrokkene) heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 maart 2015, kenmerk BZ01780609 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is op 19 oktober 2016 overleden. Mr. Van Berkel heeft de Raad bericht dat appellanten de procedure wensen voort te zetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2016. Daar is namens appellanten verschenen mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Een door betrokkene, geboren in 1936 in het toenmalig Nederlands-Indië, in 2001 ingediende aanvraag om toekenningen op grond van de Wubo is door verweerder afgewezen bij besluit van 8 april 2002 op de grond dat niet is gebleken dat de gestelde evacuatie naar het 14e Bataljon te Buitenzorg heeft plaatsgevonden onder levensbedreigende omstandigheden of dat het verblijf aldaar levensbedreigend was.
1.2.
Het hernieuwde verzoek van betrokkene van december 2006 om toekenningen op grond van de Wubo is door verweerder afgewezen en de afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juli 2007. Het tegen het besluit van 5 juli 2007 ingediende beroep is door de Raad ongegrond verklaard bij uitspraak van 22 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2752. Dit op de grond dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die verweerder aanleiding hadden moeten geven het eerdere besluit te herzien.
1.3.
In januari 2014 is namens betrokkene verzocht de eerdere afwijzingen te herzien. Daarbij is vermeld dat betrokkene tijdens de Bersiap-periode heeft verbleven in het SOG-meisjeshuis te Soekaboemi. Bij besluit van 7 augustus 2014, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder dat verzoek afgewezen op de grond dat betrokkene geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft overgelegd die aanleiding geven de eerdere afwijzingen te herzien.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of betrokkene feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht die verweerder bij het nemen van de eerdere besluiten niet bekend waren en die deze besluiten in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
Zulke feiten en omstandigheden zijn niet naar voren gekomen. Betrokkene heeft wel een nieuwe verklaring overgelegd van zijn zuster [zuster 1] waarin zij melding maakt van een verblijf in het SOG. Daargelaten dat [zuster 1] het verblijf in het SOG lijkt te plaatsen vóór de korte periode in 1945 dat het SOG-meisjeshuis dienst deed als republikeins kamp, zijn er geen gegevens die deze verklaring ondersteunen. Betrokkene heeft nog een verklaring overgelegd van zijn andere zuster, [zuster 2] , maar aan die verklaring kan niet voldoende waarde worden gehecht. Betrokkene heeft in 2002 uitdrukkelijk verklaard dat zijn zuster
[zuster 2] verstandelijk gehandicapt is en geen details kan geven over de oorlog. Het ontbreken van bevestigingsgegevens leidt ertoe dat verweerder het herzieningsverzoek in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
2.3.
Gezien hetgeen onder 2.2 overwogen kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD