ECLI:NL:CRVB:2017:3273
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget door het Zorgkantoor en de hoorplicht in bezwaarprocedures
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Zorgkantoor, waarbij het persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg is verlaagd en een bedrag is teruggevorderd. Appellant had ten tijde van het bestreden besluit op 7 juli 2015 het pgb niet volledig gebruikt voor het betalen van zorg, zoals vereist door de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Het Zorgkantoor stelde dat appellant onvoldoende had verantwoord en dat hij een bedrag van € 126,- moest terugbetalen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen, omdat appellant niet aan de verplichtingen had voldaan. De Raad benadrukt dat de verantwoording voor de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is. Appellant had voldoende tijd om de laatste factuur te betalen, maar deed dit niet tijdig. De Raad bevestigt dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot terugvordering kon besluiten, ondanks de persoonlijke omstandigheden van appellant.
Daarnaast wordt de hoorplicht in bezwaarprocedures besproken. De Raad is van mening dat het Zorgkantoor terecht heeft afgezien van een hoorzitting, aangezien appellant uitdrukkelijk had verklaard geen gebruik te willen maken van zijn recht om gehoord te worden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.