In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 28 mei 2015. Het verzoek om herziening werd ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R. Wubs, die stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die aanleiding zouden moeten geven tot herziening van de eerdere uitspraak. De eerdere uitspraak betrof het eervol ontslag van verzoeker wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie, waarbij de Raad had geoordeeld dat verzoeker in zijn functioneren tekortschoot en ongepast gedrag vertoonde tegenover vrouwelijke collega’s.
Verzoeker voerde aan dat hij valselijk was beschuldigd en dat er geen onderzoek was gedaan naar de betrouwbaarheid van de beschuldigingen door zijn collega’s. Hij stelde ook dat hij mogelijk leed aan een stoornis die zijn gedrag had beïnvloed, en dat er nader psychologisch onderzoek zou plaatsvinden. De Raad overwoog echter dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een nieuwe discussie over de eerdere uitspraak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren.
De Raad concludeerde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die niet eerder bekend waren en dat de stellingen van verzoeker niet voldoende waren om het verzoek om herziening te honoreren. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier A. Mansourova, en werd openbaar uitgesproken op 21 september 2017.