Uitspraak
8 januari 2014, 13/195 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen het ontslag dat hem is verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie. Appellant was sinds 1 februari 1985 werkzaam bij de gemeente Veendam en is per 1 februari 2011 geplaatst bij openbaar lichaam De Kompanjie. In juni 2009 hebben twee vrouwelijke collega’s van appellant ongepast gedrag door hem gemeld. Ondanks eerdere waarschuwingen en een coachingstraject, bleef appellant ongepast gedrag vertonen en voldeed hij niet aan de eisen van zijn functie. Het dagelijks bestuur heeft appellant op 28 september 2012 ontslag verleend, waarbij het ook heeft gewezen op zijn onvoldoende functioneren en het ongepaste gedrag. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en geoordeeld dat het dagelijks bestuur terecht heeft geconcludeerd dat appellant ongeschikt was voor zijn functie. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat er voldoende feitelijke grondslag is voor het oordeel dat appellant ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie, en dat het dagelijks bestuur terecht heeft besloten geen nawettelijke uitkering toe te kennen, omdat het ontslag grotendeels te wijten was aan appellant zelf. De Raad concludeert dat het ongeschiktheidsontslag in rechte standhoudt en komt niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond.