ECLI:NL:CRVB:2017:3247
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en verrekening van bijstandsinkomsten in verband met op geld waardeerbare werkzaamheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 18 april 2013 bijstand op grond van de Participatiewet. In oktober 2014 heeft hij een verklaring indiensttreding als vrijwilliger overhandigd aan zijn klantmanager, maar het college heeft deze werkzaamheden niet goedgekeurd als passende re-integratieplek. Na een anonieme melding over de werkuren en inkomsten van appellant, heeft het college besloten om de bijstand met ingang van 20 december 2014 in te trekken en terug te vorderen. De rechtbank heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van vrijwilligerswerk. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van appellant op geld waardeerbaar zijn en dat de inkomsten terecht op de bijstand zijn gekort. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagt.