ECLI:NL:CRVB:2017:3208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
16/7125 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bestuursrechtelijke premie niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die door zijn zorgverzekeraar Menzis Zorgverzekeraar N.V. als wanbetaler was aangemeld, had bezwaar gemaakt tegen de bestuursrechtelijke premie die hem was opgelegd door het CAK. Het CAK had in een besluit van 25 november 2014 vastgesteld dat de appellant vanaf december 2014 een premie van € 143,98 per maand verschuldigd was. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd op 3 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard, wat door de rechtbank Midden-Nederland op 15 juni 2016 werd bevestigd.

De rechtbank oordeelde dat er geen bezwaar en beroep mogelijk was tegen de verschuldigdheid en/of hoogte van de bestuursrechtelijke premie, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De appellant heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de beperkingen van de rechtsbescherming in zaken die betrekking hebben op de bestuursrechtelijke premie en de aanmelding als wanbetaler, waarbij de wetgeving geen ruimte biedt voor bezwaar of beroep tegen deze besluiten.

Uitspraak

16/7125 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
8 november 2016, 16/2586 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 6 september 2017
PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze, gelet op de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van Zorginstituut Nederland naar CAK (Stb. 2016, 173), de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Namens appellant heeft [naam A] tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 25 november 2014 heeft CAK aan appellant bericht dat hij door zijn zorgverzekeraar Menzis Zorgverzekeraar N.V. is aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zvw. Daarom is hij vanaf december 2014 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd van
€ 143,98 per maand.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 3 maart 2015 heeft CAK het bezwaar tegen het besluit van 25 november 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank Midden-Nederland bij uitspraak van 15 juni 2016 (15/2112), ongegrond verklaard.
1.4.
In december 2015 heeft CAK appellant geïnformeerd over de wijziging van het bedrag van de bestuursrechtelijke premie per 1 januari 2016.
1.5.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 juni 2016 (bestreden besluit) niet ontvankelijk verklaard omdat op grond van artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en hoofdstuk 1, artikel 1, van bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling Bestuursprocesrecht) van de Awb geen bezwaar en beroep mogelijk is tegen de verschuldigdheid en/of hoogte van de bestuursrechtelijke premie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 6 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1304) en van 18 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2716) heeft de rechtbank geoordeeld dat tegen de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie en de aanmelding als wanbetaler geen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open staat.
3. In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust.
4.2.
Hetgeen appellant in deze zaak overigens heeft aangevoerd, treft geen doel.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) N. Veenstra

AB