ECLI:NL:CRVB:2017:3197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
13/3952 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang na toekenning Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2013. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een Wajong-uitkering. De Raad heeft eerder, op 29 juli 2016, een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2016:2893) waarin het Uwv werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Op 1 september 2016 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat haar met terugwerkende kracht vanaf 13 februari 2012 een Wajong-uitkering wordt toegekend.

De Raad heeft vastgesteld dat met deze beslissing op bezwaar volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. Hierdoor is er geen (proces)belang meer voor appellante om het hoger beroep voort te zetten, aangezien de eerdere uitspraak van de rechtbank niet meer ter beoordeling staat. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal zijn begroot op € 4.354,41. Dit bedrag omvat kosten voor verleende rechtsbijstand en andere proceskosten. De Raad heeft ook bepaald dat het Uwv het griffierecht van in totaal € 160,- aan appellante dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter R.E. Bakker en griffier P. Boer.

Uitspraak

13/3952 WWAJ
Datum uitspraak: 25 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 juni 2013, 12/1036 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 29 juli 2016 een tussenuitspraak gedaan, ECLI:NL:CRVB:2016:2893.
Op 1 september 2016 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellante heeft mr. E. van Bommel met de brief van 26 september 2016 op deze nieuwe beslissing gereageerd.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De meervoudige kamer van de Raad heeft besloten de zaak te verwijzen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
De Raad heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Verwezen wordt naar de tussenuitspraak van 29 juli 2016 voor de feiten waarvan wordt uitgegaan bij de oordeelsvorming. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 1 september 2016 aan appellante medegedeeld dat aan haar met ingang van
13 februari 2012 een Wajong-uitkering wordt toegekend.
3. Gelet op de brief van 26 september 2016 stelt de Raad vast dat met de beslissing op bezwaar van 1 september 2016 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De Raad is niet gebleken dat appellante nog enig (proces)belang heeft bij een beoordeling door de Raad van de uitspraak van de rechtbank. Dat procesbelang kan niet gelegen zijn in het standpunt van het Uwv dat over de gevolgen van het afronden van haar studie nog een beoordeling zal plaatsvinden. De Raad zal het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4.1.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.2.
De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 1.238,- in beroep en € 1.485,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.723,-.
4.3.
Het verzoek om vergoeding van de kosten van de door appellante overgelegde nota’s van Artesse komt gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking. De nota’s 13-81 en 13-86 komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze niet tot kenbare rapporten hebben geleid. De nota’s 13-71 van € 847,- en 13-89 van € 363,- komen voor vergoeding in aanmerking.
4.4.
De nota van 10 januari 2013 van D.J. Schakel, medisch adviseur, komt voor vergoeding in aanmerking. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en artikel 8 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt daarbij uitgegaan van een uurtarief van € 116,09 (te vermeerderen met BTW). Uit de door appellante overgelegde nota blijkt dat de werkzaamheden van Schakel drie uur in beslag hebben genomen, zodat de vergoeding hiervoor € 421,41 (inclusief BTW) bedraagt.
4.5.
Gezien het vorenstaande bedraagt het totaal aan voor vergoeding in aanmerking te komen proceskosten € 4.354,41.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.354,41;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) P. Boer

AB