ECLI:NL:CRVB:2017:3174

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
16/5591 WW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over herleving van recht op WW-uitkering en gebrekkige motivering door Uwv

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2017, in de zaak met nummer 16/5591 WW-T, wordt de herleving van het recht op WW-uitkering van appellant besproken. Appellant had eerder een aanvraag ingediend voor herleving van zijn WW-uitkering, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van ontoereikend onderzoek en gebrekkige motivering. De Raad oordeelt dat het Uwv niet heeft aangetoond dat de gegevens in Suwinet onjuist zijn en dat de bestreden besluiten over de herziening, intrekking en terugvordering van de WW-uitkering in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad draagt het Uwv op om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen en opnieuw te beoordelen of appellant recht heeft op herleving van zijn WW-uitkering per 27 juni 2014. De uitspraak volgt op een hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep ongegrond had verklaard. De Raad benadrukt dat het Uwv moet aantonen dat de gegevens in Suwinet correct zijn en dat appellant recht heeft op de WW-uitkering, rekening houdend met zijn status als bestuurder en aandeelhouder van een uitzendbureau. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

16/5591 WW-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2016, 16/301 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 15/7590 WW, 15/7591 WW en 15/7592 ZW, plaatsgevonden op 14 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. Van de Wiel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Na behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in deze zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een overzicht van de voor dit geding relevante feiten wordt verwezen naar overwegingen 1.1 tot en met 1.6 van de tussenuitspraak van heden in de gedingen met kenmerk 15/7590 WW, 15/7591 WW en 15/7592 ZW. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2.
Op 5 april 2015 heeft appellant een aanvraag ingediend voor herleving van zijn recht op WW-uitkering. Als vermoedelijke eerste werkloosheidsdag heeft appellant 27 juni 2014 vermeld. Appellant heeft tevens een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 29 april 2015 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van 1 oktober 2014 geen WW-uitkering kan krijgen. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat de
WW-uitkering alleen kan worden voortgezet als appellant beschikbaar is om arbeid te aanvaarden. Daarvan is geen sprake, omdat appellant heeft aangegeven dat hij vanaf
12 september 2014 (bedoeld is: 17 september 2014) ziek is. Omdat appellant geen
WW-uitkering krijgt, heeft hij ook geen recht op een toeslag.
1.4.
Bij brief van 5 juni 2015 heeft appellant het Uwv verzocht om herleving van zijn recht op WW-uitkering per 25 augustus 2014. Appellant was op die datum werkloos, had geen inkomen uit of in verband met arbeid en was beschikbaar voor de arbeidsmarkt.
1.5.
Bij besluit van 26 juni 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 25 augustus 2014 een WW-uitkering ontzegt. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat appellant alleen een WW-uitkering kan krijgen als hij ten minste vijf uur werkloos is geworden. Dat was bij appellant niet het geval, omdat hij volgens het Uwv op 25 augustus 2014 voor 40 uur per week werkzaam was.
1.6.
Bij besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 29 april 2015 en 26 juni 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij het Uwv niet heeft verzocht om herleving van zijn WW-uitkering per 1 oktober 2014. De rechtbank is van een verkeerde beoordelingsdatum uitgegaan. Met betrekking tot de afwijzing van zijn verzoek om herleving van het recht op WW-uitkering per 25 augustus 2014 heeft appellant bestreden dat per die datum nog sprake was van een lopend dienstverband met [naam uitzendbureau] en dat hij om die reden niet in aanmerking zou kunnen komen voor een WW-uitkering per die datum.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de tussenuitspraak van heden in de zaken 15/7590 WW, 15/7591 WW en 15/7592 ZW heeft de Raad onder meer geoordeeld dat het Uwv niet heeft aangetoond dat de (gecorrigeerde) gegevens in Suwinet onjuist zijn en dat appellant van 9 april 2014 tot en met 24 augustus 2014 werkzaam is geweest bij [naam uitzendbureau] en inkomsten heeft genoten. De bestreden besluiten over de herziening, intrekking en terugvordering van WW-uitkering berusten op ontoereikend onderzoek en een gebrekkige motivering, zodat deze zijn genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
Het Uwv is opgedragen het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen. Daarbij is overwogen dat, indien het Uwv niet kan aantonen dat de (gecorrigeerde) gegevens in Suwinet onjuist zijn, het Uwv dient te beoordelen of appellant met ingang van 27 juni 2014 voldoet aan de voorwaarden voor herleving van zijn WW-uitkering. Indien het Uwv tot de conclusie komt dat het recht op WW-uitkering per 27 juni 2014 is herleefd, zal het Uwv moeten beoordelen of, en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan het feit dat appellant vanaf 24 juli 2014 bestuurder en enig aandeelhouder is van [naam uitzendbureau] voor zijn recht op WW-uitkering.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen berust ook het bestreden besluit over de herleving van het recht op WW-uitkering op ontoereikend onderzoek en een gebrekkige motivering, zodat dit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
4.4.
Er bestaat aanleiding om met toepassing artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en om alsnog te beslissen over de herleving van het recht op WW-uitkering van appellant per 27 juni 2014 en over zijn recht op toeslag.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- draagt het Uwv op binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen overeenkomstig hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van H. Achot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) H. Achot

AB