Uitspraak
8 april 2014, 13/5540 (aangevallen uitspraak)
CAK
OVERWEGINGEN
artikel 4:85 van de Awb voortvloeien uit een besluit. In artikel 4:86, tweede lid, van de Awb zijn de elementen opgesomd die in een beschikking tot vaststelling van een geldschuld in ieder geval moeten worden vermeld, namelijk de te betalen geldsom en de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden. Als niet binnen de betalingstermijn is betaald, is de schuldenaar op grond van artikel 4:97 van de Awb in verzuim. Dan komt aanmaning en invordering in de zin van titel 4.4 Awb aan de orde. Dat is geregeld in afdeling 4.4.4. In artikel 4:114 van de Awb is geregeld dat een bestuursorgaan door middel van een dwangbevel de betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 4:85 van de Awb kan afdwingen. Een dwangbevel is gelet op artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awb niet appellabel. Een dwangbevel kan in rechte worden aangevochten in het kader van een executiegeschil bij de burgerlijke rechter. Gelet op artikel 4:124 van de Awb beschikt een bestuursorgaan ten aanzien van de invordering ook over de bevoegdheden die een schuldeiser heeft op grond van het privaatrecht.
€ 696,92. Mocht CAK inderdaad tot invordering van het volledige bedrag van € 696,92 overgaan dan is het aan appellant om deze stelling bij wijze van verweer bij de burgerlijke rechter aan te voeren.