ECLI:NL:CRVB:2017:3164
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verplichting tot het vorderen van alimentatie door ex-partner in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de verplichting van appellante om alimentatie te vorderen van haar ex-partner, E, in het kader van de Participatiewet (PW). Appellante ontvangt sinds 13 november 2014 bijstand en het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft haar de verplichting opgelegd om alimentatie te vorderen van E, omdat zij afhankelijk is van bijstand. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid, omdat E volgens haar niet over draagkracht beschikt om bij te dragen in haar levensonderhoud.
De Raad heeft vastgesteld dat het college in beginsel bevoegd was om deze verplichting op te leggen. Appellante heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat E daadwerkelijk geen draagkracht heeft. De Raad oordeelt dat het schuldenoverzicht dat appellante heeft overgelegd onvoldoende is om te concluderen dat E niet in staat is om alimentatie te betalen. Ook zijn de stellingen van appellante over beslag op E's inkomen en het ontbreken van inkomsten uit een onderneming niet onderbouwd met verifieerbare stukken.
De Raad concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering bij voorbaat kansloos is en dat er geen dringende redenen zijn om van de verplichting af te zien. Daarom bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wordt het hoger beroep afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.