ECLI:NL:CRVB:2017:3163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
16/6240 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum AIO-aanvulling en bijzondere omstandigheden bij intrekking

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de AIO-aanvulling voor appellant, die naast zijn ouderdomspensioen een aanvullende inkomensvoorziening ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het recht op AIO-aanvulling opgeschort omdat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt. Na een nieuwe aanvraag werd de AIO-aanvulling met terugwerkende kracht toegekend, maar appellant maakte bezwaar tegen de ingangsdatum. De Svb verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat appellant geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een afwijking van de standaardregel rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat hij de Nederlandse taal niet machtig was en daardoor verkeerde informatie had verstrekt, en dat de Svb op de hoogte was van zijn verblijf in het buitenland. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat appellant zijn argumenten eerder had moeten aanvoeren in de procedure tegen het eerdere besluit van de Svb. De uitspraak werd gedaan op 12 september 2017.

Uitspraak

16.6240 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2016, 16/1603 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 12 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2017. Namens appellant is verschenen mr. Kafa. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving naast zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De Svb heeft bij besluit van 11 juli 2015 het recht op AIO-aanvulling met ingang van die datum opgeschort op de grond dat appellant de eerder gevraagde gegevens, waaronder een taxatierapport waarin de waarde van zijn woning in Turkije is vastgesteld, niet had verstrekt binnen de daarvoor geboden hersteltermijn. De Svb heeft appellant in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen door alsnog uiterlijk op 10 augustus 2015 de gevraagde gegevens te verstrekken. Bij besluit van 29 september 2015 heeft de Svb de AIO-aanvulling met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (PW), met ingang van 11 juli 2015 ingetrokken op de grond dat appellant de gevraagde informatie niet tijdig heeft verstrekt.
1.2.
Appellant heeft zich op 5 oktober 2015 telefonisch gemeld om opnieuw een
AIO-aanvulling aan te vragen. Op 7 oktober 2015 heeft hij de aanvraag ingediend. Bij besluit van 16 november 2015 heeft de Svb aan appellant met ingang van 5 oktober 2015 een
AIO-aanvulling toegekend. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit voor zover het de ingangsdatum betreft.
1.3.
Bij besluit van 27 januari 2016 (bestreden besluit), voor zover van belang, heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 16 november 2015 ongegrond verklaard. De Svb heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd om af te wijken van het uitgangspunt dat in beginsel geen recht bestaat op AIO-aanvulling over de periode voorafgaande aan de datum van de melding op 5 oktober 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat hem met terugwerkende kracht tot 11 juli 2015 AIO-aanvulling wordt verleend. In dat verband heeft appellant er in de eerste plaats op gewezen dat hij de Nederlandse taal niet machtig is en daardoor verkeerde gegevens heeft doorgegeven aan de Svb. De intrekking van de
AIO-aanvulling per 11 juli 2015 is in feite gebaseerd op een miscommunicatie tussen appellant en de Svb. In de tweede plaats heeft appellant erop gewezen dat brieven, waarbij de Svb informatie opvroeg bij appellant, naar het adres van appellant in Nederland zijn gestuurd, terwijl de Svb ervan op de hoogte was dat appellant op dat moment in het buitenland verbleef. Ten slotte heeft appellant erop gewezen dat de opschorting en de intrekking van de bijstand voor hem vergaande financiële consequenties hebben gehad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 44, eerste lid, van de PW is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. Uit artikel 47a, tweede lid, van de PW volgt dat deze bepaling ook van toepassing is op het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling door de Svb.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Wet werk en bijstand (uitspraak van 11 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:836), welke rechtspraak haar gelding heeft behouden ook na de inwerkingtreding van de PW, bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
In wat appellant heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De stellingen van appellant richten zich in wezen tegen het besluit van 29 september 2015, dat in rechte onaantastbaar is geworden. Appellant had deze stellingen moeten betrekken in bezwaar - en eventueel in (hoger) beroep - tegen dat besluit.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2017.
(getekend) W.F. Claessens
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD