ECLI:NL:CRVB:2017:3135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
16/2827 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid en de beëindiging van de ZW-uitkering na psychische en fysieke klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een ZW-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellant, die eerder als procesoperator werkte, had zich op 29 oktober 2013 ziek gemeld. Het Uwv had vastgesteld dat hij per 29 november 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om andere functies te vervullen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn psychische en lichamelijke klachten door het Uwv waren onderschat en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Hij verzocht om de benoeming van een deskundige om zijn belastbaarheid te beoordelen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet leidde tot een andere beoordeling van zijn geschiktheid voor de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 2 juni 2015 geen recht meer had op ziekengeld. De uitspraak werd gedaan zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

16/2827 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 maart 2016, 15/6552 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.P.M. van de Westerlo, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2017. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht niet, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als procesoperator voor 48 uur per week. Op
29 oktober 2013 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op basis van de resultaten van die onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 15 oktober 2014 vastgesteld dat appellant per 29 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als procesoperator, maar wel tot het vervullen van de functies van wikkelaar, productiemedewerker en magazijn/expeditiemedewerker. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij besluit van 25 februari 2015 ongegrond verklaard. Hieraan zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. Appellant heeft tegen het besluit van 25 februari 2015 geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Appellant heeft zich op 29 december 2014 ziek gemeld met nek- en schouderklachten en hoofdpijn. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In verband met deze ziekmelding heeft appellant op 9 februari 2015 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend orthopedisch chirurg, die op 6 maart 2015 informatie heeft verstrekt. De verzekeringsarts heeft appellant vervolgens op 1 juni 2015 opnieuw op het spreekuur gezien. Deze arts heeft appellant per
2 juni 2015 geschikt geacht voor de fysiek lichtere functies van wikkelaar en productiemedewerker die in het kader van de EZWb zijn geselecteerd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 juni 2015 vastgesteld dat appellant per 2 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 31 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 augustus 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het door de verzekeringsartsen verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat appellant geschikt is om zijn arbeid te verrichten. Er is geen aanleiding gezien te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De door appellant in beroep overgelegde medische informatie heeft voor de rechtbank geen aanleiding gevormd om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Er is daarom geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd per
2 juni 2015.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt als ingenomen in beroep gehandhaafd. Volgens appellant heeft het Uwv zijn psychische en lichamelijke klachten onderschat en kan hij ten gevolge van die klachten niet in staat worden geacht de in het kader van de EZWb geselecteerde functies te verrichten. Uit de informatie van psychotherapeut M. Can van
21 oktober 2015, 25 mei 2016 en 9 januari 2017 blijkt volgens appellant dat sprake is van forse depressieve klachten met agitatie en lichamelijke (pijn)klachten en dat hij in verband daarmee geen werkzaamheden kan verrichten. Met de door Can gestelde diagnose van depressieve stoornis en een stoornis in de impulsbeheersing NAO is volgens appellant onderbouwd dat hij niet in staat kan worden geacht arbeid te verrichten. In verband met zijn fysieke klachten wijst appellant op het reeds in beroep ingebrachte huisartsjournaal en de informatie van de neuroloog en de revalidatiearts. Volgens appellant is de rechtbank ten onrechte niet overgegaan tot het inschakelen van een deskundige. Hij handhaaft in hoger beroep zijn verzoek een deskundige te benoemen die zijn psychische en wellicht zijn fysieke belastbaarheid kan beoordelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven.
4.3.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie van psychotherapeut Can van 25 mei 2016 en 9 januari 2017 leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.3.1.
In de gedingstukken bevindt zich met betrekking tot de psychische klachten van appellant de volgende van belang zijnde medische informatie. Psycholoog Ay heeft op
13 mei 2014 beschreven dat appellant van 30 juli 2012 tot en met 11 maart 2014 onder behandeling is geweest wegens stemmingsklachten, en heeft als diagnose gesteld depressie, eenmalig, matig. In de brief van 19 december 2014 heeft GZ-psycholoog Schellekens beschreven dat appellant lijdt aan agressieregulatieproblemen, depressieve klachten, een verstoord slaappatroon en secundair somatische klachten. Schellekens heeft als diagnose gesteld een stoornis in de impulsbeheersing NAO en dysthyme stoornis (stemmingsstoornissen en depressieve stoornissen). Psychotherapeut Can heeft in de in beroep ingebrachte brief van 21 oktober 2015 beschreven dat appellant sinds juni 2014 onder behandeling is wegens aanhoudende psychische klachten, die reeds de door GZ-psycholoog Schellekens in diens voornoemde brief zijn beschreven. In de door appellant in hoger beroep ingebrachte brief van 25 mei 2016 heeft psychotherapeut Can verwezen naar zijn daarin opgenomen brief 17 februari 2016, die gelijkluidend is aan de voornoemde brief van
21 oktober 2015. In de brief van 9 januari 2017 heeft psychotherapeut Can tot slot beschreven dat appellant sinds juni 2014 onder behandeling is met depressieve klachten en impulsproblematiek, en heeft als diagnose gesteld depressieve stoornis, eenmalig, matig, en een stoornis in de impulsbeheersing NAO.
4.3.2.
Namens het Uwv is op de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie gereageerd bij rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
23 augustus 2016 en 7 februari 2017. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevatten de ingebrachte medische gegevens geen dusdanige nieuwe, objectieve medische feiten noch onderzoeksgegevens dat per 2 juni 2015 zou moeten worden uitgegaan van meer beperkingen of een andere belastbaarheid. De informatie uit de brieven van psychotherapeut Can was reeds bekend en betrokken bij de beoordeling.
4.3.3.
Er wordt geen aanleiding gezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in het oordeel. Uit het overzicht van de medische informatie in overweging 4.3.1. blijkt immers dat de door psychotherapeut Can genoemde psychische klachten en gestelde diagnose gelijk is aan hetgeen door psycholoog Schellekens is beschreven en vastgesteld. Door de verzekeringsartsen van het Uwv is deze psychische belastbaarheid betrokken bij het vaststellen van de FML van 8 september 2014, die de grondslag vormt voor het selecteren van de EZWb-functies. Niet gebleken is dat appellant met ingang van de datum in geding van
2 juni 2015 psychisch ernstiger beperkt is dan bij de EZWb-beoordeling per november 2014 het geval was. De door appellant ingebrachte medische informatie van psychotherapeut Can kan gezien het voorgaande niet tot de conclusie leiden dat het Uwv tot een andere beoordeling had moeten komen.
4.4.
Het standpunt van appellant dat zijn beperkingen ten gevolge van de fysieke klachten aan onder meer de nek, schouders en armen door het Uwv zijn onderschat leidt ook niet tot een ander oordeel. Door de verzekeringsartsen is rekening gehouden met door appellant genoemde klachten. Nu appellant zijn standpunt in hoger beroep niet met medische heeft stukken onderbouwd wordt er geen aanknopingspunten gevonden te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde fysieke belastbaarheid.
4.5.
Gelet op het voorgaande wordt bij het oordeel van de rechtbank aangesloten dat geen aanleiding bestaat een onafhankelijk deskundige te benoemen zoals appellant heeft verzocht. In de door appellant aangevoerde gronden, alsmede in door hem ingebrachte medische informatie, worden geen aanknopingspunten gevonden hiertoe over te gaan.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant, kan het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat appellant per
2 juni 2015 overminderd geschikt is voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van productiemedewerker en wikkelaar en dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 2 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. De overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven.
5. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.6 voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.G.A.H. Toma

AB