ECLI:NL:CRVB:2017:3127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen inkomsten en verwijtbare werkloosheid
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellant en zijn echtgenote, die sinds 13 oktober 2011 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet. Appellant, die als oproepkracht werkte bij een bakkerij, heeft zijn gewerkte uren niet correct opgegeven. Na een onderzoek door de gemeente Barendrecht, dat leidde tot de conclusie dat appellant de wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden, heeft het college besloten de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en een bedrag van € 51.355,15 terug te vorderen. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam, die de besluiten van het college om de bijstand in te trekken en terug te vorderen, hebben bekrachtigd. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat hij niet kan worden vrijgesteld van de gevolgen van zijn handelen. De Raad stelt vast dat appellant niet het exacte aantal gewerkte uren heeft bijgehouden, wat voor zijn rekening en risico komt. De maatregel van 100% bijstandsverlaging gedurende twee maanden wegens verwijtbare werkloosheid wordt eveneens bevestigd, omdat appellant zelf ontslag heeft genomen.
De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de ontvangen bedragen rechtmatig zijn, en dat er geen aanleiding is om de opgelegde maatregel te matigen of af te zien van de terugvordering. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 12 september 2017.