In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de terugvordering van bijstandsverlening aan appellante, die samenwoonde met een persoon (V) die bijstand ontving. Het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal had de bijstandsverlening aan V ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, ook van appellante, omdat zij in een gezamenlijke huishouding leefden. Appellante stelde dat zij niet op de hoogte was van de bijstandsverlening aan V en dat de terugvordering onrechtvaardig was. De Raad oordeelde dat het college terecht appellante had aangemerkt als de persoon wiens middelen bij de verlening van bijstand aan V in aanmerking hadden moeten worden genomen. De Raad concludeerde dat het college niet had onderzocht of appellante recht had op aanvullende bijstand naar de norm voor gehuwden, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit. De Raad droeg het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante.