ECLI:NL:CRVB:2017:3096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
16/234 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag indicatie voor aanvullende zorg op grond van de AWBZ

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1971, een aanvraag ingediend bij het CIZ voor indicatie voor de functies Persoonlijke Verzorging, Begeleiding Individueel en Behandeling op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De aanvraag werd op 8 augustus 2014 afgewezen, waarna appellant bezwaar maakte. Het CIZ verklaarde het bezwaar ongegrond op 2 april 2015, verwijzend naar een advies van medisch adviseur D. van der Geest. Deze adviseur concludeerde dat de pijnklachten aan de rechterhand geen oorzaak hadden en dat voor de rugklachten geen specifieke diagnose was gesteld. De beperkingen in bewegen en verplaatsen konden niet medisch worden onderbouwd, en de behandeling voor de psychiatrische problematiek was voorliggend. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond op 2 december 2015. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 september 2017 geoordeeld dat appellant niet is aangewezen op aanvullende zorg op grond van de AWBZ, aangezien de noodzakelijke psychiatrische behandeling voorop staat. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de noodzaak voor aanvullende zorg onderbouwen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16/234 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 december 2015, 15/1778 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ (CIZ)

Datum uitspraak: 6 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van Wolde, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2017. Namens appellant zijn
mr. Van Wolde en E.G. Bulcioglu verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1971, is onder meer bekend met
chronische rugklachten, pijnklachten aan de rechterhand, een depressieve stoornis (recidiverend, ernstig met psychotische kenmerken), een angststoornis NAO en PTSS. Hij heeft op 18 juli 2014 bij CIZ een indicatie aangevraagd voor de functies Persoonlijke Verzorging, Begeleiding Individueel en Behandeling op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Bij besluit van 8 augustus 2014 heeft CIZ de aanvraag van appellant afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 2 april 2015 (bestreden besluit) heeft CIZ, onder verwijzing naar een advies van medisch adviseur D. van der Geest van 17 februari 2015, aangevuld op
25 maart 2015, het tegen het besluit van 8 augustus 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De medisch adviseur heeft onder meer geconcludeerd dat voor de pijnklachten aan de rechterhand geen oorzaak is gevonden en dat voor de rugklachten geen specifieke diagnose is gesteld. De aangegeven beperkingen ten aanzien van bewegen en verplaatsen kunnen niet medisch worden onderbouwd buiten dat het lopen wat moeizamer gaat door rugklachten en het overgewicht. Evenmin kunnen beperkingen in het uitvoeren van de persoonlijke verzorging op basis van bekende somatische problematiek medisch worden onderbouwd. Verder is behandeling voor de psychiatrische problematiek voorliggend. Uit informatie van de behandelend psychiater is gebleken dat intensivering van de behandeling nog mogelijk is. Begeleidingsactiviteiten die een onlosmakelijk onderdeel zijn van de psychiatrische behandeling zijn aan te merken als geneeskundige zorg in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Dit is voorliggend ten opzichte van AWBZ verzekerde zorg.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellant is aangewezen op psychiatrische behandeling. De vraag of appellant vooruitlopend op of naast deze voorliggende behandeling is aangewezen op begeleiding of persoonlijke verzorging op grond van de AWBZ heeft de rechtbank, overeenkomstig het standpunt van CIZ, vervolgens ontkennend beantwoord.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is slechts (nog) in geschil of appellant naast de noodzakelijk geachte psychiatrische behandeling en de daarbij eventueel te ontvangen begeleiding vanuit de Zvw, aangewezen is op aanvullende zorg op grond van de AWBZ. Naar het oordeel van de Raad volgt dit niet uit de brief van gezondheidszorgpsycholoog W.F. Draaisma van
21 augustus 2015. Hierin wordt niet expliciet gesproken over aanvullende begeleiding op grond van de AWBZ, doch wordt slechts gemeld dat de noodzaak van de inzet van begeleiding en ondersteuning bij het sociaal functioneren en het aanbrengen van structuur in de persoonlijke- en omgevingshygiëne in de huidige fase wordt onderschreven. De Raad heeft ook op grond van de andere stukken, waaronder de medische adviezen, en het verhandelde ter zitting, geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat behandeling zoals geadviseerd door de medisch adviseur niet voldoende zou zijn, als gevolg waarvan naast behandeling aanvullend begeleiding vanuit de AWBZ zou moeten worden verleend. De stelling dat appellant naast de voorliggende psychiatrische behandeling aangewezen is op persoonlijke verzorging wordt ten slotte evenmin met objectief medische gegevens onderbouwd.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.H. Budde

AB