ECLI:NL:CRVB:2017:3060

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
16/4672 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens ontbreken procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand werden gelaten. Appellant, die sinds 1 september 2011 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, was eerder ontheven van de sollicitatieplicht, maar het college had hem op 18 mei 2017 opnieuw ontheven van deze verplichting tot 7 maart 2018. Appellant stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet kan werken en dat het advies van het college onzorgvuldig was. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellant geen voldoende procesbelang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, aangezien hij al ontheven was van de sollicitatieplicht. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het resultaat dat appellant nastreefde niet meer bereikt kon worden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met O.L.H.W.I. Korte als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017.

Uitspraak

16/4672 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 juni 2016, 16/693 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 8 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.N. Güçlü, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Güçlü. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 1 september 2011 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet.
1.2.
Bij besluit van 7 januari 2014 heeft het college appellant tot en met 31 december 2014 ontheven van de sollicitatieplicht. Bij dat besluit is aan appellant meegedeeld dat hij verplicht is deel te nemen aan re‑integratieactiviteiten als het college daarom verzoekt.
1.3.
Op 2 maart 2015 heeft het college het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om advies gevraagd. Appellant is daarop onderzocht door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De resultaten van dat onderzoek zijn opgenomen in een
re-integratieadvies van 20 april 2015 (advies). In dit advies concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige dat appellant medisch gezien belastbaar is voor algemeen geaccepteerde arbeid voor 32 uur per week.
1.4.
Op basis van het advies heeft het college bij besluit van 28 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 december 2015 (bestreden besluit), aan appellant meegedeeld dat appellant belastbaar wordt geacht voor werk en dat met hem is besproken dat hij vanaf
28 juli 2015 gaat solliciteren naar werk voor minimaal 32 uur per week.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit vanwege een motiveringsgebrek gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Appellant heeft aangevoerd dat niets is veranderd aan zijn omstandigheden, dat hij vanwege zijn medische beperkingen nog steeds niet kan werken en dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, alsook onvoldoende is gemotiveerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat het college bij besluit van 18 mei 2017 appellant tot en met 7 maart 2018 heeft ontheven van de sollicitatieplicht. Bij dat besluit is aan appellant meegedeeld dat hij wel moet meewerken aan zijn re-integratietraject en dat hij verplicht is deel te nemen aan re-integratieactiviteiten als het college daarom verzoekt.
4.2.
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Voor het antwoord op deze vraag is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3112) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.3.
Met het besluit van 18 mei 2017 is appellant weer in de positie gebracht waarin hij verkeerde in de periode na het besluit van 7 januari 2014 tot aan de in deze procedure bestreden besluitvorming. Op de vraag aan appellant wat - gelet op zijn beroepsgronden - nog zijn procesbelang is, heeft hij geantwoord dat hij door zijn medische beperking niet kan werken, dat met het advies zijn belastbaarheid niet deugdelijk is vastgesteld en dat een oordeel van de Raad daarover van belang is voor toekomstige besluitvorming van het college. Vaststaat dat appellant van de sollicitatieplicht, waartegen appellant is opgekomen, in ieder geval tot en met 7 maart 2018 is ontheven. De ter zitting naar voren gebrachte omstandigheden zijn onvoldoende voor het oordeel dat appellant thans belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep en de gronden waarop dat beroep berust.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en Y.J. Klik en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD