ECLI:NL:CRVB:2017:3000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
16/6574 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit betreffende vrijwillige verzekering AOW/ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om zijn verzoek tot herziening van een eerder besluit af te wijzen. Appellant, die tot 14 februari 2003 verplicht verzekerd was voor de Algemene nabestaandenwet (ANW) en de Algemene Ouderdomswet (AOW), had in 2015 verzocht om opnieuw toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering. De Svb had dit verzoek afgewezen, onder verwijzing naar een eerder besluit van 8 augustus 2012, waarin de vrijwillige verzekering na een maximumduur van tien jaar was beëindigd. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en dit oordeel werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.

De Raad overwoog dat de Svb zich terecht op het standpunt stelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. Appellant had in zijn bezwaar en beroep dezelfde argumenten aangevoerd als in de eerdere procedure, en de Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk of onmiskenbaar onjuist was. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 1 september 2017, na een zitting op 23 juni 2017 waar appellant niet aanwezig was, maar de Svb vertegenwoordigd was door K. van Ingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee de eerdere beslissing van de Svb in stand blijft.

Uitspraak

16/6574 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2016, 16/1157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 1 september 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is tot 14 februari 2003 verplicht verzekerd geweest voor de Algemene nabestaandenwet (ANW) en de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van
28 april 2005 is appellant met ingang van 14 februari 2003 toegelaten tot de vrijwillige verzekering op grond van de ANW en de AOW. Bij brief van dezelfde datum heeft de Svb appellant bericht dat de vrijwillige verzekering mogelijk is over een periode van maximaal tien jaar en dat onder bepaalde voorwaarden de vrijwillige verzekering ook daarna kan worden voortgezet. Voor meer informatie is appellant verwezen naar het bij deze brief gevoegde informatiepakket
.
1.2.
Bij besluit van 8 augustus 2012 is de vrijwillige verzekering na de maximumduur van
tien jaar met ingang van 14 februari 2013 beëindigd. Het door verzoeker tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 november 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 1 oktober 2013 het beroep tegen het besluit van 30 november 2012 ongegrond verklaard.
1.3.
De Raad heeft deze uitspraak bij uitspraak van 14 augustus 2015 ECLI:NL:CRVB:2015:2736, bevestigd. De Raad heeft van belang geacht dat niet aannemelijk is dat appellant niet op de hoogte heeft kunnen zijn van de maximumduur van tien jaar van de vrijwillige verzekering, omdat dit direct voortvloeit uit de wet en deze maximumduur in het toelatingsbesluit van 28 april 2005 is vermeld. Voorts is overwogen dat niet is gebleken dat situaties waarin de door appellant genoemde personen zich bevinden, gelijk zijn aan zijn situatie. Het is mogelijk dat deze personen onder het overgangsrecht of onder een uitzonderingsbepaling vallen. Het overgangsrecht is niet op de situatie van appellant van toepassing, omdat appellant pas vanaf 14 februari 2003 vrijwillig verzekerd is geweest. Ingevolge het overgangsrecht is de maximumduur van tien jaar niet van toepassing op degene die vrijwillig verzekerd was voor de AOW en de ANW vóór de datum van inwerkingtreding − 9 mei 2001 − van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW. Voorts is niet gebleken dat één van de uitzonderingssituaties van artikel 63a, derde lid, van de ANW en artikel 35, derde lid, van de AOW van toepassing is op appellant. Het verzoek om herziening van deze uitspraak is bij uitspraak van 9 december 2016, ECLI:NL:CRVB: 2016:4724 afgewezen.
1.4.
Appellant heeft de Svb bij brief van 12 juni 2015 verzocht hem toe te laten tot de vrijwillige verzekering op grond van de AOW/ANW. Bij besluit van 14 juli 2015 heeft de Svb dit verzoek van appellant, onder verwijzing naar het besluit van 8 augustus 2012, afgewezen.
1.5.
De Svb heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij besluit van 21 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De Svb heeft het verzoek van appellant van
12 juni 2015 aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 8 augustus 2012 en onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overwogen dat appellant in zijn bezwaarschrift dezelfde argumenten heeft aangevoerd als in zijn bezwaar tegen het besluit van 8 augustus 2012. Omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, meent de Svb dat zijn verzoek tot herziening terecht is afgewezen. Daarbij heeft de Svb er ook op gewezen dat de Raad de uitspraak van de rechtbank van 1 oktober 2013 bij uitspraak van 14 augustus 2015 heeft bevestigd, waardoor het besluit van 8 augustus 2012 niet onmiskenbaar onjuist moet worden geacht.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij toegelaten wil worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 63a, eerste lid, van de ANW en artikel 35, eerste lid, van de AOW kan de gewezen verzekerde zich vrijwillig verzekeren over een periode van tien jaar, met ingang van de dag na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd. De eerste zin is alleen van toepassing indien de gewezen verzekerde direct voorafgaande aan de periode van vrijwillige verzekering ten minste een jaar verplicht verzekerd is geweest. Op grond van het derde lid van deze artikelen is deze termijn van maximaal tien jaar niet van toepassing op de in dat lid genoemde gevallen.
4.2.
De Svb heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het hier gaat om een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit. Bij uitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) haar rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In zijn uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 heeft de Raad de uitspraak van de Afdeling onderschreven en de daarin onder 3.2 tot en met 3.7 gegeven overwegingen overgenomen. Dit betekent dat de Raad de in de overwegingen 3.2 tot en met 3.6 van de uitspraak van de Afdeling weergegeven nieuwe lijn hanteert.
4.3.
In dit geding is van belang hetgeen de Afdeling heeft overwogen onder 3.6 van genoemde uitspraak van 23 november 2016. Als de bestuursrechter tot het oordeel is gekomen dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank het standpunt van de Svb dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet is gebleken, onderschreven. Appellant heeft in bezwaar en beroep dezelfde gronden aangevoerd als in de eerder gevoerde procedure in verband met het beëindigingsbesluit van 8 augustus 2012. Wat appellant in deze procedure heeft aangevoerd leidt voorts niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk of onmiskenbaar onjuist is
.Dit laatste criterium hanteert de Svb op grond van beleidsregel SB1076.
4.5
Gelet op wat overwogen is in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep van appellant niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2017.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. van Rooijen

KP