Uitspraak
20 april 2016, 15/2691 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
3.5. Het bestuur was op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW gehouden de als gevolg van de intrekking onverschuldigd betaalde bovenwettelijke uitkering van appellante terug te vorderen. Van een dringende reden op grond waarvan het bestuur (gedeeltelijk) van terugvordering had moeten afzien, is geen sprake. Daarvan kan slechts worden gesproken als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties heeft voor de betrokkene (uitspraak van 27 februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5482). Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering dergelijke consequenties voor haar heeft. Dat het uitgavenpatroon van appellante en haar gezin is afgestemd op het ontvangen van een bovenwettelijke uitkering, zoals zij heeft aangevoerd, is daarvoor onvoldoende.
BESLISSING
- veroordeelt het bestuur in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
€ 495,-.