ECLI:NL:CRVB:2017:296
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet wonen op uitkeringsadres en boete opgelegd aan appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 24 januari 2017 in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) maar heeft zijn bijstandsverlening zien intrekken en een boete opgelegd gekregen. De zaak draait om de vraag of appellant daadwerkelijk op het uitkeringsadres woonde en of hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Appellant heeft in 2014 aan het college van burgemeester en wethouders van Den Haag doorgegeven dat hij een geschil had met zijn huisgenote en dat hij uitgeschreven was uit de Basisregistratie Personen (Brp). Ondanks zijn beweringen dat hij nog op het uitkeringsadres woonde, heeft het college onderzoek gedaan naar zijn woonsituatie. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde, wat resulteerde in de intrekking van zijn bijstand en de terugvordering van eerder ontvangen bijstandsbedragen.
De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om een rechtmatigheidsonderzoek in te stellen en dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De opgelegde boete is in overeenstemming met de wetgeving en wordt als passend beschouwd. De hoger beroepen van appellant worden dan ook afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank worden bevestigd.