ECLI:NL:CRVB:2017:2955
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van disciplinaire maatregel en ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een ambtenaar bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, was ontslagen wegens zeer ernstig plichtsverzuim. De minister had aan het ontslag ten grondslag gelegd dat de appellant een niet-professionele relatie had onderhouden met een gedetineerde, en dat hij daarbij niet-professionele contacten had gehad met de moeder van de gedetineerde. Tevens had hij nagelaten deze contacten te melden en had hij bij herhaling bezijden de waarheid verklaard.
De Raad oordeelde dat de minister niet had mogen stellen dat de appellant bij herhaling bezijden de waarheid had verklaard, omdat het dossier hiervoor geen aanknopingspunten bood. Desondanks oordeelde de Raad dat de overige gedragingen van de appellant wel degelijk plichtsverzuim opleverden, en dat de minister bevoegd was om een disciplinaire maatregel op te leggen. De Raad concludeerde dat de opgelegde straf van ontslag evenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim, gezien de aaneenschakeling van misstappen en het daarbij betrokken veiligheidsrisico.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken.