Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de herziening en terugvordering van bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellant ontving sinds 18 november 2010 bijstand naar de norm voor gehuwden, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand herzien en teruggevorderd vanwege het inkomen van zijn thuiswonende dochter. De dochter ontving een Wajong-uitkering en studiefinanciering, wat leidde tot een verlaging van de bijstand met 10% omdat het inkomen van de dochter boven het normbedrag lag. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college ten onrechte de bijstand heeft verlaagd en dat er sprake is van een ongelijkheid in de uitvoering van de WWB door andere gemeenten. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de verlaging van de bijstand in overeenstemming is met de wet en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant de kosten van levensonderhoud kan delen met zijn dochter, wat de verlaging van de bijstand rechtvaardigt. De beroepsgrond van appellant dat bijzondere omstandigheden aanleiding hadden moeten geven tot toepassing van de hardheidsclausule is eveneens verworpen, omdat appellant geen gegevens heeft overgelegd die deze stelling onderbouwen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.