Uitspraak
W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
23 mei 2014. Een arbeidsdeskundige heeft blijkens zijn rapport van 19 juni 2014 functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 92,75% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 juni 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 20 juli 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
30 december 2015 van C. Hovius, klinisch psycholoog, en een verklaring van 19 april 2016 van een medewerkster van De Hoop GGZ dat appellant gedurende diverse maanden gelegen in het tijdvak van 19 april 2004 tot 3 maart 2008 bij De Hoop in behandeling is geweest, inclusief een eindverslag behandeling van 18 mei 2005 van De Hoop GGZ. Tevens zijn brieven overgelegd van 9 maart 2016, 22 oktober 2016, 14 november 2016 en
28 februari 2017 van M. Mulder, psychiater, verbonden aan de Parnassia Groep en huisartsenjournaals over de periode 1 december 2011 tot 1 maart 2016. Ter zitting heeft appellant gesteld dat de gegevens afkomstig van de behandelend sector reden zijn om hem door een onafhankelijk deskundige te laten onderzoeken. Appellant heeft op de zitting een recente brief van de huisarts voorgelezen en de strekking van die brief is dat appellant in 2014 verminderd belastbaar is geweest. Over zijn verblijfplaats heeft appellant verklaard dat hij perioden heeft gekend van dakloosheid, verblijf bij het Leger des Heils en verblijf bij zijn broer.
re-integratie’ heeft hij geen melding gemaakt van verslavingsproblematiek en dit heeft hij evenmin gedaan bij de arbeidsdeskundige op 18 juni 2014. Appellant heeft op 23 mei 2014 tegenover de verzekeringsarts gesteld dat zijn klachten voortkomen uit zijn allergieën en dat er geen verslavingsproblemen meer zijn. Op 14 oktober 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat er sinds de laatste maanden sprake is van een zeer ernstige terugval in zijn verslavingen. Op dat moment heeft appellant nog geen hulp gezocht voor zijn verslaving. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.