ECLI:NL:CRVB:2017:2936

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
13/4859 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die tot 1 april 2009 als operator werkte, meldde zich op 21 december 2010 ziek vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde bij besluit van 27 november 2012 vast dat appellant met ingang van 18 december 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later bezwaar ongegrond verklaard.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en niet in staat is om enige werkzaamheden te verrichten. Hij betwistte de conclusies van de verzekeringsarts en stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet zorgvuldig tot stand was gekomen. De Raad benoemde dr. H.A. Droogleever Fortuyn als deskundige, die op 8 juni 2016 een rapport uitbracht. Dit rapport concludeerde dat appellant op de datum in geding leed aan een persisterende depressieve stoornis, maar dat het gebrek aan interesse en motivatie niet berustte op een medische aandoening.

De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport blijk gaf van een zorgvuldig onderzoek en dat de conclusies van de deskundige in lijn waren met de gegevens in het dossier. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4859 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
19 juli 2013, 13/2778 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.C. van Gorkum, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft dr. H.A. Droogleever Fortuyn, psychiater, benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op 8 juni 2016 heeft de deskundige rapport uitgebracht.
Appellant heeft op het rapport gereageerd. Het Uwv heeft op basis van het rapport aanleiding gezien de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te wijzigen.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 14 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rutten. Tevens waren ter ondersteuning van appellant aanwezig [naam 1] en
[naam 2] .

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is tot 1 april 2009 werkzaam geweest als operator voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 21 december 2010 in verband met psychische klachten ziek gemeld. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Bij besluit van 27 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 18 december 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
6 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep medische gronden aangevoerd. Hij stelt dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Hij is niet in staat enige werkzaamheden te verrichten. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 januari 2013 inzichtelijk en consistent heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Appellant heeft depressieve klachten ontwikkeld, die steeds toenemen. Hij slaapt slecht, eet slecht en doet niets. Appellant heeft aangevoerd dat de FML niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen. Volgens de verzekeringsarts is er een motivatiegebrek om te werken, maar dit hangt samen met zijn psychische problematiek.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door de Raad benoemde deskundige is in zijn rapport van 8 juni 2016 tot de conclusie gekomen dat op 18 december 2012 (de datum in geding) bij appellant sprake was van een persisterende depressieve stoornis en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. De deskundige heeft vermeld dat het gebrek aan interesse en motivatie niet berust op een medische aandoening. Tevens is hij van mening dat appellant, anders dan is opgenomen in de FML van 22 oktober 2012, niet beperkt is in het vasthouden van de aandacht.
4.2.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de deskundige hem niet onafhankelijk heeft behandeld. Tijdens het onderzoek was hij niet objectief en heeft hij appellant racistisch en vernederend behandeld. Appellant heeft een brief van 14 maart 2016 van psychiater
drs. P.M.A.W. de Groodt en een brief van 20 januari 2017 van psychiater dr. M. Boks in geding gebracht.
4.3.
Het Uwv heeft op basis van het rapport van Droogleever Fortuyn op 26 juli 2016 een nieuwe FML opgesteld waarin appellant minder beperkt is geacht dan in de FML van
22 oktober 2012.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het deskundigenrapport van Droogleveer Fortuyn geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant zijn door hem bij de beoordeling betrokken, hij heeft appellant zelf onderzocht en het rapport is inzichtelijk en consistent.
4.5.
Het oordeel van de deskundige wordt gevolgd. Het gestelde in de reactie van appellant kan daaraan niet afdoen. Hoewel appellant het onderzoek door de deskundige als onplezierig heeft ervaren, is niet gebleken dat hij onheus is bejegend. De conclusies van Droogleveer Fortuyn zijn in lijn met de gegevens in het dossier. Psychiater H. Kondakçi heeft in een rapport van 12 september 2011 al beschreven dat er psychische klachten zijn en dat appellant daardoor belemmeringen ervaart. Ook uit dat rapport blijkt niet dat hij niet in staat was werkzaamheden te verrichten. In het meest recente stuk, het rapport van 20 januari 2017 van Boks, komt nog steeds hetzelfde beeld naar voren. Er lijkt dan ook sprake te zijn van een consistente lijn die ook wordt beschreven door Droogleever Fortuyn. Geconcludeerd wordt dat de FML van 26 juli 2016 op juiste wijze, met inachtneming van het rapport van de deskundige, is aangepast.
5. De overwegingen 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

AB