Uitspraak
[naam 2] .
OVERWEGINGEN
6 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
22 oktober 2012.
BESLISSING
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die tot 1 april 2009 als operator werkte, meldde zich op 21 december 2010 ziek vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde bij besluit van 27 november 2012 vast dat appellant met ingang van 18 december 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en niet in staat is om enige werkzaamheden te verrichten. Hij betwistte de conclusies van de verzekeringsarts en stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet zorgvuldig tot stand was gekomen. De Raad benoemde dr. H.A. Droogleever Fortuyn als deskundige, die op 8 juni 2016 een rapport uitbracht. Dit rapport concludeerde dat appellant op de datum in geding leed aan een persisterende depressieve stoornis, maar dat het gebrek aan interesse en motivatie niet berustte op een medische aandoening.
De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport blijk gaf van een zorgvuldig onderzoek en dat de conclusies van de deskundige in lijn waren met de gegevens in het dossier. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.