ECLI:NL:CRVB:2017:2924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
16/1451 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AWBZ-verzekering en ingezetenschap Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in België woont, heeft verzocht om vaststelling van zijn verzekering voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De appellant was op 1 april 2001 uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie (gba) wegens verhuizing naar België. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft hem vanaf die datum niet verzekerd geacht voor de AWBZ, omdat er geen aanwijzingen waren dat hij als ingezetene van Nederland moest worden beschouwd.

Tijdens de procedure heeft de Svb aangegeven dat het onderzoek naar de verzekeringsstatus van de appellant niet volledig was. De rechtbank heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de Svb terecht had gesteld dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat hij een duurzame band met Nederland had. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij verplicht is een zorgverzekering af te sluiten en dat zijn woonadres niet als postadres kan worden aangemerkt. Hij heeft echter geen nieuwe gegevens overgelegd die zijn band met Nederland kunnen aantonen.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de appellant niet als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt. De stukken die de appellant heeft overgelegd, waren niet overtuigend genoeg om zijn stelling te onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/1451 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 januari 2016, 15/738 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 25 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2017. Appellant is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.R. Erkens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft bij brief van 23 mei 2013 de Svb verzocht vast te stellen dat hij verzekerd is voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in verband met het afsluiten van een zorgverzekering in Nederland. Hierbij heeft hij aangegeven dat hij niet is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba), maar dat hij per 1 januari 2013 woont op het adres van zijn broer, [Adres A] te [woonplaats].
1.2.
Bij besluit van 22 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 november 2014 (bestreden besluit), heeft de Svb appellant vanaf 2 april 2001 niet verzekerd geacht voor de AWBZ. Op 1 april 2001 is appellant uitgeschreven uit de gba wegens verhuizing naar België en niets wijst erop dat appellant als ingezetene van Nederland moet worden beschouwd.
2.1.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de Svb te kennen gegeven dat het onderzoek naar de vraag of appellant verzekerd is voor de AWBZ, niet volledig is geweest. Appellant is daarom in de gelegenheid gesteld zijn stelling dat hij in Nederland woont, nader te onderbouwen met bewijzen. In reactie hierop heeft appellant een schriftelijke verklaring van zijn broer van 28 april 2015 toegezonden, waarin is verklaard dat appellant sinds januari 2013 op zijn adres woont. Verder heeft appellant enkele bankafschriften overgelegd, een kopie van een brief van de Belastingdienst en een kopie van een brief van een ziektekostenverzekeraar.
2.2.
Volgens de Svb heeft appellant met deze bewijzen onvoldoende objectief bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij in Nederland woont.
2.3.
Aangezien de Svb het onderzoek naar de vraag of appellant verzekerd is voor de AWBZ, niet volledig heeft geacht en daardoor het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft echter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de Svb wordt gevolgd in het standpunt dat appellant onvoldoende heeft aangetoond dat hij (weer) een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft zoals bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285. De Svb heeft appellant daarom terecht niet aangemerkt als ingezetene van Nederland.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij als inwoner van Nederland verplicht is een zorgverzekering af te sluiten. Zijn woonadres kan niet worden aangemerkt als een postadres, omdat hij door middel van de verklaring van zijn broer heeft aangetoond dat hij op het opgegeven adres woont. Ter zitting van de Raad heeft appellant desgevraagd meegedeeld dat hij in het huis van zijn broer een eigen slaapkamer heeft, in België geen woning heeft en dat hij niet staat ingeschreven in de gba, nu basisregistratie personen (brp), omdat hij dat te belastend vindt voor zijn broer. Volgens appellant kan aan het feit dat hij niet stond en staat ingeschreven in de gba of brp geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Desgevraagd heeft appellant niet meer gegevens om zijn band met Nederland aan te tonen of aannemelijk te maken dan hij eerder in de procedure heeft overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daarbij gebezigde overwegingen worden geheel onderschreven. Appellant wordt gevolgd in zijn stelling dat de inschrijving in de gba of brp geen doorslaggevend gegeven is voor het hebben van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Wel kan deze inschrijving een eerste aanwijzing zijn voor de aanname dat een persoon in Nederland woont. Of sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland wordt beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval. De stukken die appellant heeft overgelegd, zijn niet overtuigend genoeg om hem als ingezetene van Nederland aan te merken. De brief van de Belastingdienst in verband met de aanvraag van zorgtoeslag en de brief van de zorgverzekeraar in verband met de aanmelding voor een zorgverzekering die zijn gestuurd naar het door appellant opgegeven adres te [woonplaats], zeggen niets over de feitelijke woonsituatie van appellant. Dit geldt ook voor de bankafschriften die geadresseerd zijn aan het adres te [woonplaats], waarbij nog wordt opgemerkt dat uit die afschriften niet blijkt van transacties die een aanwijzing kunnen zijn voor de vereiste duurzame band met Nederland. De enkele verklaring van de broer van appellant is onvoldoende om appellant als ingezetene van Nederland aan te merken.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

AB