In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de indicatie voor zorg onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Betrokkene, die diverse psychische en lichamelijke klachten had, was in 2009 geïndiceerd voor persoonlijke verzorging en begeleiding individueel. In 2014 heeft het CIZ een nieuwe indicatie afgegeven, waarbij de begeleiding individueel werd verlaagd. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het CIZ verklaarde dit ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar geen proceskostenveroordeling opgelegd omdat betrokkene te laat medische informatie had overgelegd.
In hoger beroep hebben de erven van betrokkene de zaak voortgezet. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het CIZ al in januari 2015 op de hoogte was van de psychiatrische behandeling van betrokkene en dat het CIZ had moeten zorgen voor nadere informatie. De Raad oordeelt dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer zorg nodig had dan was geïndiceerd. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover het gaat om de proceskosten, omdat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene te laat was met het indienen van medische informatie. De Raad veroordeelt CIZ tot betaling van de proceskosten aan appellanten en bevestigt de overige delen van de uitspraak van de rechtbank.