ECLI:NL:CRVB:2017:2846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
18 augustus 2017
Zaaknummer
16/1373 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning als oorlogsgetroffene in de zin van de AOR en de vereisten voor persoonlijke ervaring van oorlogsgebeurtenissen

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1945, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad van 14 januari 2016, waarin zijn aanvraag voor toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat appellant niet persoonlijk één of meer oorlogsgebeurtenissen in de zin van de AOR heeft meegemaakt. De Raad heeft vastgesteld dat voor erkenning als oorlogsgetroffene de aanvrager daadwerkelijk gebeurtenissen moet hebben ervaren die onder de AOR vallen. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de angst van zijn moeder tijdens de zwangerschap en de gestelde inval door Japanners, niet als voldoende bewijs geacht voor persoonlijke ervaring van oorlogsgebeurtenissen. De Raad concludeert dat de beschikbare gegevens, inclusief de verklaringen van de familie, niet voldoende zijn om aan te tonen dat appellant oorlogsgebeurtenissen heeft meegemaakt. Daarom kan het bestreden besluit in stand blijven en wordt het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/1373 AOR
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 18 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 januari 2016, kenmerk BZ01915805 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017. Daar is appellant verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1945, heeft in mei 2015 een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR.
1.2.
Bij besluit van 17 september 2015, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant in omstandigheden heeft verkeerd in de zin van de AOR.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 1 van de AOR - zoals aangevuld bij Ordonnantie van 5 november 1945 (Ned. Ind. Stb. 1946, 118) - wordt onder oorlogsletsel verstaan, voor zover hier van belang:
het lichamelijk, dan wel geestelijk letsel, ziekte daaronder begrepen, hetwelk aan een persoon is overkomen
- als gevolg van een actie van de vijand, van enige handeling of nalatigheid van een onderdeel of lid van de weermacht of van de burgerlijke hulpdiensten in tijd van feitelijke oorlog, dan wel van maatregelen of omstandigheden welke met de oorlogsvoering onverbrekelijk samenhangen;
- gedurende internering, krijgsgevangenschap, gedwongen tewerkstelling, of gedurende gevangenschap, vooronderzoek dan wel aanhouding, als gevolg van verdenking wegens daden, welke gericht waren tegen de bevelen van het Japanse bezettingsleger en niet vallen onder het gewone strafrecht;
- in de periode vanaf 15 augustus 1945 (tot 13 januari 1954, zoals later is bepaald) als gevolg van tegen hem gerichte actie van de bedrijvers van de ongeregeldheden, welke na de capitulatie van Japan in Nederlands-Indië zijn ontstaan, dan wel als gevolg van de maatregelen tot herstel van de orde en rust genomen.
2.2.
Hieruit volgt dat voor het erkennen als oorlogsgetroffene in de zin van de AOR als eerste voorwaarde geldt dat de aanvrager gebeurtenissen als bedoeld in de AOR heeft meegemaakt. Pas als een zodanige betrokkenheid is vastgesteld, kunnen de medische gevolgen daarvan aan de orde komen. Verweerder heeft dan ook terecht zonder voorafgaand medisch onderzoek beoordeeld of appellant oorlogsgebeurtenissen in de zin van de AOR heeft meegemaakt.
2.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het in angst leven door de moeder van appellant tijdens haar zwangerschap van appellant, geen gebeurtenis is die appellant persoonlijk heeft meegemaakt, dat de gestelde inval door Japanners niet is komen vast te staan en dat het moeten vluchten van adres naar adres niet kan worden bevestigd.
2.4.
De Raad kan het standpunt van verweerder onderschrijven. Voor erkenning als oorlogsgetroffene in de zin van de AOR is vereist dat de betrokkene persoonlijk één of meer oorlogsgebeurtenissen in de zin van de AOR heeft meegemaakt. Een ongeboren vrucht kan niet als oorlogsgetroffene in de zin van de AOR worden aangemerkt. Hetgeen de moeder is overkomen is niet een gebeurtenis waardoor degene die later uit de moeder is geboren persoonlijk is getroffen (zie de uitspraak van 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3507).
2.5.
De beschikbare gegevens, waaronder de relatiedossiers van de vader, diens broer en de moeder van appellant, bieden geen houvast voor de conclusie dat appellant oorlogsgebeurtenissen in de zin van de AOR heeft meegemaakt. Buiten de eigen verklaring van appellant zijn van de gestelde vlucht van de familie en de inval door Japanners geen bevestigingsgegevens verkregen. De ervaringen van de vader van appellant die mogelijkerwijs onbewust op appellant een weerslag hebben gehad, zijn geen ervaringen die voor appellant tot een erkenning in de zin van de AOR kunnen leiden. Appellant is dan ook niet ten onrechte niet aangemerkt als getroffene van oorlogsgeweld in de zin van de AOR.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD