ECLI:NL:CRVB:2017:2846
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Erkenning als oorlogsgetroffene in de zin van de AOR en de vereisten voor persoonlijke ervaring van oorlogsgebeurtenissen
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1945, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad van 14 januari 2016, waarin zijn aanvraag voor toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat appellant niet persoonlijk één of meer oorlogsgebeurtenissen in de zin van de AOR heeft meegemaakt. De Raad heeft vastgesteld dat voor erkenning als oorlogsgetroffene de aanvrager daadwerkelijk gebeurtenissen moet hebben ervaren die onder de AOR vallen. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de angst van zijn moeder tijdens de zwangerschap en de gestelde inval door Japanners, niet als voldoende bewijs geacht voor persoonlijke ervaring van oorlogsgebeurtenissen. De Raad concludeert dat de beschikbare gegevens, inclusief de verklaringen van de familie, niet voldoende zijn om aan te tonen dat appellant oorlogsgebeurtenissen heeft meegemaakt. Daarom kan het bestreden besluit in stand blijven en wordt het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.