ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/2073 WUBO + 12/2074 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenning van een uitkering en voorzieningen op grond van de Wuv of de Wubo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2013 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om toekenning van een uitkering en voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1949-1945 (Wubo). De appellant, geboren op 30 december 1949, had op 4 juli 2011 een samenloop-aanvraag ingediend, waarbij hij zich beriep op de 'hardheidsclausule tweede generatie'. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet kan worden beschouwd als vervolgde in de zin van de Wuv, aangezien de reikwijdte van deze wet beperkt is tot de oorlogsjaren 1940-1945 en de appellant na deze periode is geboren. De Raad heeft ook overwogen dat de mogelijkheid tot gelijkstelling met een vervolgde, zoals geregeld in artikel 3 van de Wuv, alleen geldt voor personen die tijdens de oorlogsjaren vervolging hebben ondergaan of in vergelijkbare omstandigheden verkeerden. De appellant valt hier niet onder, omdat hij na de oorlog is geboren.

Wat betreft de Wubo heeft de Raad geoordeeld dat de appellant, geboren na de in de wet genoemde datum van 27 december 1949, niet kan worden aangemerkt als burger-oorlogsslachtoffer. De Raad heeft benadrukt dat een ongeboren vrucht niet kan worden beschouwd als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. De moeder van de appellant was weliswaar zwanger van hem vóór deze datum, maar dit heeft geen invloed op de status van de appellant zelf. Beide bestreden besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad zijn derhalve in rechte stand gehouden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepen van de appellant ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.

Uitspraak

12/2073 WUBO, 12/2074 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak 7 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat, beroep ingesteld tegen de beschikkingen van 26 maart 2012, kenmerk BZ01402492 en BZ01452226. Deze besluiten zijn genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), verder: bestreden besluit 1, respectievelijk de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1949-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit 2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2013. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren op 30 december 1949, heeft op 4 juli 2011 een zogeheten samenloop-aanvraag ingediend om toekenning van een uitkering en voorzieningen op grond van de Wuv of de Wubo. Appellant heeft daarbij aangegeven zich te beroepen op de “hardheidsclausule tweede generatie”.
1.2. Bij besluit van 12 oktober 2011, welk besluit na gemaakt bezwaar is gehandhaafd bij bestreden besluit 1, heeft verweerder de aanvraag in het kader van de Wuv afgewezen. Bij besluit van eveneens 12 oktober 2011, zoals na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 2, heeft verweerder de aanvraag in het kader van de Wubo afgewezen.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
Bestreden besluit 1
2.1. De reikwijdte van het begrip vervolging als bedoeld in de Wuv is, gelet op artikel 2, eerste lid, van die wet, beperkt tot de oorlogsjaren 1940-1945. Appellant is geboren in 1949. Dit betekent dat hij, naar door verweerder met juistheid is vastgesteld, niet kan worden beschouwd als vervolgde in de zin van genoemde wet.
2.1.1. Appellant heeft zich beroepen zich op artikel 3, tweede lid, van de Wuv. De in dit artikellid geregelde mogelijkheid tot gelijkstelling met een vervolgde als gedefinieerd in het eerste lid van genoemd artikel, van personen ten aanzien van wie het niet toepassen van de wet een klaarblijkelijke hardheid zou inhouden, ziet echter alleen op personen die weliswaar vervolging in de zin van de wet hebben ondergaan maar die niet voldoen aan de overige vereisten van het bedoelde eerste lid, en op personen die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 in omstandigheden verkeerden welke overeenkomst vertonen met vervolging. Het bereik van de genoemde anti-hardheidsbepaling is dus evenzeer tot de oorlogsjaren 1940-1945 beperkt.
2.1.2. De Wuv is vanaf 15 juli 1994 gesloten voor de tweede generatie. Dat appellant naar zijn zeggen voorafgaand aan die sluiting nog niet bekend was met de wetgeving voor oorlogsgetroffenen kan dat niet anders maken.
2.1.3. Bestreden besluit 1 houdt dus in rechte stand.
Bestreden besluit 2
2.2. Wat betreft de Wubo heeft appellant zich beroepen op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f van die wet, dat de reikwijdte van de Wubo ten aanzien van het voormalig Nederlands-Indië uitbreidt tot de ongeregeldheden die zich aldaar nauw aansluitend aan de oorlog tot 27 december 1949 hebben voorgedaan. Nu appellant is geboren na genoemde datum, te weten op 30 december 1949, kan dat beroep hem niet baten. Dat wordt niet anders door de aard van hetgeen hij (direct) na zijn geboorte heeft doorgemaakt. Feit is en blijft dat appellant gezien zijn geboortedatum buiten de definitie van een burger-oorlogsslachtoffer valt die is gegeven in artikel 2 van de Wubo.
2.2.1. Aan het voorgaande doet niet af dat de moeder van appellant voorafgaand aan de in de wet genoemde datum 27 december 1949 al wel zwanger was van appellant. Volgens vaste rechtspraak van deze Raad (CRvB 16 februari 2012, LJN BV6036) kan een ongeboren vrucht niet worden aangemerkt als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en is hetgeen de moeder is overkomen niet een gebeurtenis waardoor degene die later uit de moeder is geboren persoonlijk is getroffen.
2.2.2. Ook bestreden besluit 2 houdt in rechte stand.
3. De beroepen van appellant moeten dus ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E. Heemsbergen
IJ