ECLI:NL:CRVB:2017:2844
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding voor kosten van extra vakantie met begeleiding in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1939 en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder) die zijn verzoek om vergoeding voor de kosten van extra vakantie met begeleiding voor de jaren 2015 en 2016 hebben afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op het ontbreken van een medische noodzaak voor de gevraagde voorziening. Appellant heeft eerder vergoedingen ontvangen voor extra vakanties in verband met herstel na operaties, maar zijn recente aanvragen zijn afgewezen op grond van medische adviezen die geen acute psychische situatie bij appellant vaststelden.
Tijdens de zitting op 6 juli 2017 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door een andere advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs van verweerder als zorgvuldig en gemotiveerd beoordeeld. De Raad concludeert dat de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden, omdat er geen aanwijzingen zijn dat appellant in een acute psychische situatie verkeert die een vergoeding voor extra vakantie rechtvaardigt. De Raad heeft het betoog van appellant dat hij in een fragiel evenwicht verkeert, verworpen, omdat de medische situatie van appellant stabiel is en niet voldoet aan de voorwaarden voor vergoeding.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2017 verklaart de beroepen ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.