ECLI:NL:CRVB:2017:2844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
18 augustus 2017
Zaaknummer
16/423 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding voor kosten van extra vakantie met begeleiding in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1939 en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder) die zijn verzoek om vergoeding voor de kosten van extra vakantie met begeleiding voor de jaren 2015 en 2016 hebben afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op het ontbreken van een medische noodzaak voor de gevraagde voorziening. Appellant heeft eerder vergoedingen ontvangen voor extra vakanties in verband met herstel na operaties, maar zijn recente aanvragen zijn afgewezen op grond van medische adviezen die geen acute psychische situatie bij appellant vaststelden.

Tijdens de zitting op 6 juli 2017 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door een andere advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs van verweerder als zorgvuldig en gemotiveerd beoordeeld. De Raad concludeert dat de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden, omdat er geen aanwijzingen zijn dat appellant in een acute psychische situatie verkeert die een vergoeding voor extra vakantie rechtvaardigt. De Raad heeft het betoog van appellant dat hij in een fragiel evenwicht verkeert, verworpen, omdat de medische situatie van appellant stabiel is en niet voldoet aan de voorwaarden voor vergoeding.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2017 verklaart de beroepen ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/423 WUV, 16/5249 WUV
Datum uitspraak: 18 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E.C. Spiering beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 8 december 2015, kenmerk BZ01867327 (bestreden besluit 1), onderscheidenlijk van 28 juli 2016, kenmerk BZ01100067 (bestreden besluit 2). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C.J.A. Boere. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1939, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat de psychische klachten van appellant en zijn gebitsklachten en huidklachten in verband staan met de ondergane vervolging.
1.2.
Aan appellant zijn verschillende voorzieningen toegekend, waaronder een vergoeding voor de kosten van extra vakantie met begeleiding gedurende drie weken in het jaar 2012 vanwege herstel na een rug- en heupoperatie. Voor het jaar 2014 is eenzelfde vergoeding toegekend vanwege herstel na een knieoperatie.
1.3.
In januari 2015 heeft appellant verzocht om een vergoeding voor de kosten van extra vakantie (met begeleiding) voor het jaar 2015. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van
7 april 2015. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 1, op de grond dat voor de gevraagde voorziening een medische noodzaak ontbreekt.
1.4.
Een in februari 2016 door appellant ingediende aanvraag om toekenning van een vergoeding voor de kosten van extra vakantie (met begeleiding) voor het jaar 2016 is afgewezen bij besluit van 9 mei 2016 en na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 2 eveneens wegens het ontbreken van een medische noodzaak voor de gevraagde voorziening.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder voert het beleid dat - voor zover hier van belang - de kosten van een extra vakantie kunnen worden vergoed als sprake is van een medische noodzaak voor een vakantie of rustperiode ter reconvalescentie voor een causale aandoening na een recent ondergane operatieve ingreep of andersoortige medische behandeling, of ter preventie van acute verergering dan wel een dreigend recidief van een acuut en ernstig naar buiten tredende causale aandoening. Bij personen boven de 70 jaar, zoals appellant, kunnen de kosten ook worden vergoed als de extra vakantie op grond van niet-causale aandoeningen medisch noodzakelijk is. Dit beleid wordt door de Raad volgens vaste rechtspraak acceptabel geacht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5138).
2.2.
Verweerder heeft zich bij de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat in het geval van appellant over de jaren 2015 en 2016 niet wordt voldaan aan de onder 2.1 genoemde voorwaarden. Deze standpunten berusten op medische adviezen van de geneeskundig adviseurs van verweerder. De medische adviezen zijn tot stand gekomen op basis van informatie van de huisarts en van de behandelend psychiater J.H. Bent (Bent). De medische adviseurs concluderen dat van een acuut dreigende psychische decompensatie bij appellant niet is gebleken. Op basis van de informatie van psychiater Bent stellen de adviseurs dat de psychische klachten van appellant al geruime tijd niet tot decompensatie hebben geleid en dat er evenmin aanwijzingen zijn dat een decompensatie valt te verwachten.
2.3.
De bestreden besluiten zijn met bedoelde adviezen zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om de door verweerder op grond van de medische adviezen ingenomen standpunten voor onjuist te houden. De in beroep overgelegde brief van Bent is inhoudelijk niet anders dan de eerdere brieven van zijn hand. Ook nu maakt Bent geen melding van een dreigende psychische decompensatie bij appellant. Hij maakt, in tegendeel, melding van een laagfrequente behandeling die meestal via telefonisch contact plaatsvindt en die is gericht op ondersteuning, bestendiging van de stabiliteit en preventie.
2.4.
Het betoog dat appellant verkeert in een voortdurende toestand van een fragiel evenwicht en dat hij om die reden in aanmerking dient te komen voor de gevraagde voorziening, kan niet worden gevolgd. Zoals naar voren komt uit het onder 2.1 genoemde beleid is de voorziening van extra vakantie niet een voorziening met een doorlopend karakter. In geval van psychische klachten, zoals hier aan de orde, moet sprake zijn van een acute situatie. Die komt uit de geschetste medische situatie van appellant, inhoudende dat zijn psychische toestand de afgelopen jaren min of meer stabiel is gebleven, niet naar voren, hoe kwetsbaar die stabiliteit mogelijkerwijs ook is.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden. De beroepen moeten ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD