ECLI:NL:CRVB:2017:2834

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
15/609 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatie voor Persoonlijke Verzorging en behandeling op grond van de Zvw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die haar beroep tegen een besluit van het CIZ ongegrond heeft verklaard. Het CIZ had in 2014 besloten dat appellante niet in aanmerking kwam voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dat de eerder verleende indicatie voor Persoonlijke Verzorging verviel. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de medisch adviseur van CIZ voldoende zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen grondslag voor psychiatrische zorg was, omdat de psychische klachten van appellante niet medisch waren geobjectiveerd. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij lijdt aan psychische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS), en dat haar lichamelijke klachten losstaan van haar obesitas. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het CIZ terecht behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) als voorliggend heeft aangemerkt op de inzet van AWBZ-zorg. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet met medische stukken heeft onderbouwd dat zij lijdt aan PTSS en dat haar lichamelijke klachten niet losstaan van de obesitas. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

15/609 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
21 januari 2015, 14/1914 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

Datum uitspraak: 9 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. Appellante is niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 23 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft CIZ in bezwaar gehandhaafd zijn besluit van 20 januari 2014, waarbij is bepaald dat appellante niet in aanmerking komt voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dat de eerder verleende indicatie voor Persoonlijke Verzorging vervalt.
1.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapporten van de medisch adviseur van CIZ van 21 mei 2014 en 16 en 23 juli 2014 voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Bij de rechtbank gerezen vragen zijn bij het rapport van 28 oktober 2014 beantwoord. Gelet op de informatie van de medisch adviseur heeft CIZ naar het oordeel van de rechtbank terecht geen grondslag psychiatrie aangenomen, omdat de psychische klachten van appellante niet medisch zijn geobjectiveerd en appellante hier niets tegen heeft ingebracht. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat voor zover wel van de diagnose dysthyme stoornis zou moeten worden uitgegaan, CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat behandeling vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend is op de inzet van AWBZ-zorg. De lichamelijke klachten van appellante zijn volgens de medisch adviseur deels niet geobjectiveerd. Voor wat betreft de klachten van de rug, de slaapapneu en moeite met bewegen en verplaatsen is het volgens de medisch adviseur zeer aannemelijk dat er een samenhang bestaat met de extreme obesitas van appellante. Behandeling van de obesitas is volgens de medisch adviseur voorliggend op de inzet van AWBZ-zorg en de inzet van persoonlijke verzorging is bovendien antirevaliderend. De rechtbank heeft bij haar oordeel over de lichamelijke klachten van appellante in aanmerking genomen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat in haar situatie geen samenhang bestaat tussen de obesitas en haar andere lichamelijke klachten en dat de medisch adviseur dit verband gemotiveerd heeft toegelicht.
2. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft in hoger beroep voornamelijk herhaald wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Daarbij heeft zij nogmaals aangevoerd dat zij kampt met psychische klachten van blijvende aard in de vorm van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Haar lichamelijke klachten staan volgens appellante los van de obesitas, waarbij de obesitas het gevolg is van haar psychische stoornis. Appellante verzoekt een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
3.2.
De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat CIZ behandeling op grond van de Zvw als voorliggend heeft mogen aanmerken op de inzet van AWBZ-zorg voor de psychische klachten, voor zover van een dysthyme stoornis moet worden uitgegaan. De rechtbank heeft overtuigend gemotiveerd dat CIZ mocht afgaan op het oordeel van de medisch adviseur dat op grond van de ter beschikking staande medische informatie PTSS niet kan worden geobjectiveerd. Appellante heeft ook in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat zij lijdt aan PTSS. Ook ten aanzien van haar lichamelijke klachten is de rechtbank met juistheid tot de conclusie gekomen dat CIZ behandeling op grond van de Zvw als voorliggend heeft mogen aanmerken op de inzet van AWBZ-zorg. Dat haar lichamelijke klachten los staan van de obesitas heeft appellante niet met medische stukken onderbouwd. Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding tot benoeming van een deskundige.
3.3.
Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.H. Budde

AB