In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door een vreemdeling, die geen aanspraak had op voorzieningen volgens de Vreemdelingenwet 2000. De Raad heeft overwogen dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) als een voldoende voorziening kan worden aangemerkt, waardoor de noodzaak voor Wmo-opvang vervalt. De Raad heeft eerder in een uitspraak van 26 november 2015 bevestigd dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, wat de verplichting om Wmo-opvang te bieden wegneemt.
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de opvang van de betrokkene beëindigd en de aanvraag om opvang afgewezen. De rechtbank had het beroep van de betrokkene tegen de afwijzing van de aanvraag gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep van het college slaagt, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Raad verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van het college ongegrond, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor de andere zaak.
De uitspraak benadrukt de rol van VBL's in de opvang van vreemdelingen en de juridische implicaties van de Wmo in combinatie met de Vreemdelingenwet. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.