ECLI:NL:CRVB:2017:280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
15/6657 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en de rol van Vrijheidsbeperkende Locaties

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door een vreemdeling, die geen aanspraak had op voorzieningen volgens de Vreemdelingenwet 2000. De Raad heeft overwogen dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) als een voldoende voorziening kan worden aangemerkt, waardoor de noodzaak voor Wmo-opvang vervalt. De Raad heeft eerder in een uitspraak van 26 november 2015 bevestigd dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van opvang in een VBL, wat de verplichting om Wmo-opvang te bieden wegneemt.

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de opvang van de betrokkene beëindigd en de aanvraag om opvang afgewezen. De rechtbank had het beroep van de betrokkene tegen de afwijzing van de aanvraag gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep van het college slaagt, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Raad verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van het college ongegrond, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor de andere zaak.

De uitspraak benadrukt de rol van VBL's in de opvang van vreemdelingen en de juridische implicaties van de Wmo in combinatie met de Vreemdelingenwet. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6657 WMO, 15/6658 WMO, 15/6966 WMO, 15/7024 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 september 2015, 15/72 en 15/2085 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J.H. Kruseman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/6373, 15/6464, 15/7012, 15/6462, 15/7015, 15/6479, 15/7009, 15/6481, 15/7010, 15/6517, 15/6978, 15/6599, 15/6657, 15/6658, 15/6966 en 15/7024 heeft gevoegd plaatsgehad op 5 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.
De zaak 15/7024 is ten onrechte ingeschreven en komen te vervallen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Het college heeft betrokkene vanaf 29 november 2013 opvang verleend in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam (Vluchthaven). Op 24 juni 2014 heeft betrokkene het college verzocht de opvang te continueren.
1.3.
Het college heeft de opvang in de Vluchthaven op 9 juli 2014 beëindigd en betrokkene vanaf die datum opvang verleend op de locatie Walborg 2A te Amsterdam (Walborg). Laatstgenoemde opvang heeft het college op 24 juli 2014 beëindigd.
1.4.
Het college heeft de aanvraag van betrokkene van 24 juni 2014 aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 29 juli 2014 afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 22 december 2014 (bestreden besluit I) heeft het college de bezwaren van betrokkene tegen het besluit van 29 juli 2014 en tegen de beëindiging van de opvang in de Walborg ongegrond verklaard.
1.6.
Bij besluit van 10 maart 2015 (bestreden besluit II) heeft het college de bezwaren van betrokkene, gericht tegen de toelating tot de Vluchthaven en de beëindiging daarvan en de toelating tot de Walborg en de beëindiging daarvan, kennelijk ongegrond (lees:
niet-ontvankelijk) verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep in de zaak met kenmerk 15/72, gericht tegen bestreden besluit I, gegrond verklaard, bestreden besluit I vernietigd, het besluit van 29 juli 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening. Het beroep in de zaak
met kenmerk 15/2085, gericht tegen bestreden besluit II, heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep van het college heeft uitsluitend betrekking op het oordeel van de rechtbank in de zaak met kenmerk 15/72.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De hoger beroepen gericht tegen de zaak met kenmerk 15/72
4.1.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 15/72, voor vernietiging in aanmerking komt. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond verklaren.
Het hoger beroep gericht tegen de zaak met kenmerk 15/2085
5.1.
Het college heeft bij bestreden besluit I al beslist op de bezwaren van betrokkene tegen de beëindiging van de opvang in de Walborg. Zoals de Raad eerder heeft overwogen
(CRvB 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1295) staat het systeem van de Algemene wet bestuursrecht eraan in de weg om tweemaal – inhoudelijk – te beslissen op een bezwaar tegen hetzelfde besluit. Hieruit vloeit voort dat het college bij bestreden besluit II het door betrokkene gemaakte bezwaar tegen de beëindiging van de opvang in de Walborg terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de rechtbank het daartegen gerichte beroep terecht ongegrond heeft verklaard. De door betrokkene hiertegen gerichte beroepsgronden slagen dan ook niet.
5.2.
Hetgeen betrokkene verder heeft aangevoerd, levert evenmin een grond op voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. Anders dan betrokkene is de Raad van oordeel dat het college met de toelating tot de Vluchthaven en de Walborg het besluit kenbaar heeft gemaakt dat betrokkene (tijdelijk) opvang als bedoeld in de Wmo is verleend.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 15/2085 voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat in beide zaken geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 15/72;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 december 2014 ongegrond;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M.S.E.S. Umans

RB