ECLI:NL:CRVB:2012:BY1295

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6395 WWB + 10-6396 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar in hoger beroep inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2012 uitspraak gedaan over het hoger beroep van appellanten A. en B. tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo. Het hoger beroep was gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar dat door mr. G.J. de Kaste namens appellanten was ingediend tegen een besluit van 20 oktober 2009, waarin bijstand was verleend aan appellant en geweigerd aan appellante. De Raad heeft vastgesteld dat er reeds eerder op het bezwaar van appellant was beslist, waardoor het college terecht het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad heeft overwogen dat het systeem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet toestaat om tweemaal inhoudelijk op hetzelfde bezwaar te beslissen. De Raad heeft ook het standpunt van appellanten verworpen dat het college hen had moeten informeren over welk bezwaarschrift behandeld moest worden. De uitspraak van de rechtbank Roermond, die het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaarde en het beroep van appellant ongegrond verklaarde, is bevestigd. Het verzoek van appellant om schadevergoeding is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.F. Bandringa als voorzitter en E.J.M. Heijs en A.M. Overbeeke als leden, in aanwezigheid van griffier R. Scheffer.

Uitspraak

10/6395 WWB, 10/6396 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 oktober 2010, 10/588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. en B. te C. ]
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 23 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2012. Voor appellanten is mr. De Kaste verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H.M.S. Crienen. Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van appellanten in de zaken 10/2356 WWB en 10/2357 WWB. In die zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten hebben op 1 september 2009 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft het college op de aanvraag van appellanten beslist. Daarbij is aan appellant bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder en is appellante bijstand geweigerd op de grond dat zij vanwege haar verblijfsrechtelijke status geen rechthebbende is als bedoeld in artikel 11 van de WWB.
1.3. Bij brief van 27 oktober 2009 heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 oktober 2009. Bij brief van 9 november 2009 heeft ook mr. De Kaste namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit 20 oktober 2009.
1.4. Het college heeft mr. Verstraten en mr. De Kaste bij brieven van 23 november 2009 meegedeeld dat tweemaal bezwaar is gemaakt tegen hetzelfde besluit en verzocht om een reactie, mogelijk in samenspraak met elkaar. Mr. Verstraten heeft bij brief van 30 november 2009 aan het college verzocht het door haar ingediende bezwaarschrift inhoudelijk te behandelen. Van mr. De Kaste heeft het college geen bericht ontvangen.
1.5. Op 1 februari 2010 is appellant, bijgestaan door mr. Verstraten, over zijn bezwaar gehoord.
1.6. Bij besluit van 11 maart 2010 heeft het college het door mr. Verstraten namens appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is geen beroep ingesteld.
1.7. Bij besluit van 30 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het college het door mr. De Kaste namens appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, ten grondslag dat bij besluit van 11 maart 2010 reeds op het bezwaar is beslist en dat volgens vaste rechtspraak het systeem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eraan in de weg staat om tweemaal inhoudelijk op een bezwaar te beslissen.
1.8. Appellanten hebben bij brief van 10 mei 2010 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van appellant ongegrond verklaard. Aan de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van appellante ligt ten grondslag dat zij ingevolge artikel 6:13 van de Awb geen beroep kon instellen, omdat haar redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 20 oktober 2009. Aan de ongegrondverklaring van het beroep van appellant ligt ten grondslag dat het bezwaar van het door mr. De Kaste namens appellant gemaakte bezwaar terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk is verklaard.
3. Appellanten hebben in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Zij hebben niet verzocht om twee beslissingen op bezwaar te nemen, maar om inhoudelijk de tijdig aangevoerde bezwaargronden in overweging te nemen. Voorts kon het college niet alleen op grond van informatie van mr. Verstraten op het bezwaar beslissen en had het college nader bij appellanten moeten informeren welk bezwaarschrift moest worden behandeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Nu ter zitting van de Raad is gebleken dat appellante zich niet verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep en zij haar hoger beroep niettemin handhaaft, dient het hoger beroep van appellante wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.2. Vaststaat dat het college bij besluit van 11 maart 2010 op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 oktober 2009 heeft beslist. Voor zover appellant van opvatting is dat het besluit van 11 maart 2010 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, had appellant tegen dat besluit beroep dienen in te stellen. Nu hij dat om hem moverende niet heeft gedaan, is het besluit van 11 maart 2010 in rechte onaantastbaar geworden. Aangezien het systeem van de Awb eraan in de weg staat om tweemaal - inhoudelijk - te beslissen op een bezwaar tegen hetzelfde primaire besluit (zie onder meer CRvB 29 januari 2009, LJN BH3198), heeft het college bij het bestreden besluit het door mr. De Kaste namens appellant gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Ten overvloede wordt nog overwogen dat het standpunt van appellant dat het college bij appellanten had moeten informeren welk bezwaarschrift moest worden behandeld, niet kan worden onderschreven. Hiertoe bestond geen aanleiding, gelet op de onder 1.4 weergegeven brieven van het college aan mr. Verstraten en mr. De Kaste, de onder 1.5 weergegeven reactie van mr. Verstraten, het uitblijven van een reactie van mr. De Kaste en het verschijnen ter hoorzitting van appellant met mr. Verstraten.
4.3. Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
4.4. Voor inwilliging van het verzoek van appellant om het college tot vergoeding van schade te veroordelen, bestaat geen grond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en E.J.M. Heijs en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2012.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) R. Scheffer