ECLI:NL:CRVB:2017:2788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
15/6716 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een bestreden besluit en toekenning van een IVA-uitkering met vervroegde ingangsdatum

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een IVA-uitkering aan een werknemer die op 7 juli 2008 uitviel door lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar de werknemer en zijn werkgever, appellante, waren van mening dat hij ook recht had op een IVA-uitkering. Na verschillende besluiten en bezwaarprocedures heeft het Uwv uiteindelijk de IVA-uitkering toegekend met een vervroegde ingangsdatum van 12 augustus 2014. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, maar de Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit terecht is herroepen en dat de werknemer recht heeft op de IVA-uitkering. Het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen, omdat de procedure binnen de redelijke termijn is afgehandeld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

15/6716 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
9 september 2015, 15/743 (aangevallen uitspraak) alsmede een uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
[appellante] B.V. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 augustus 2017
Aan het geding heeft tevens als partij deelgenomen [naam werknemer] te [woonplaats] (werknemer)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Werknemer heeft een zienswijze gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017. Appellante en werknemer zijn, beiden met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werknemer, werkzaam geweest als vertegenwoordiger bij appellante, is op 7 juli 2008 uitvallen met lichamelijke en psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 9 juni 2011 heeft het Uwv aan werknemer met ingang van 4 juli 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 46,07%. Appellante en werknemer hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat het Uwv werknemer ten onrechte niet voor een
IVA-uitkering in aanmerking heeft gebracht. Het Uwv heeft de bezwaren bij besluit van 25 oktober 2011 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij besluit van 17 juni 2014 heeft het Uwv werknemer vanwege de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering, met ingang van 4 september 2014 een vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd is vastgesteld op 46,07%. Het door zowel werknemer als appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft het besluit van 17 juni 2014 herroepen en aan werknemer met ingang van 12 augustus 2014 (de datum waarop het desbetreffende verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden) een IVA-uitkering toegekend.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij het beroepschrift heeft appellante een uitspraak van 13 maart 2015 van de rechtbank Noord-Nederland overgelegd. Daarbij heeft deze rechtbank de beroepen van appellante en werknemer tegen het besluit van 25 oktober 2011 gegrond verklaard, het besluit van 25 oktober 2011 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het Uwv heeft in deze uitspraak berust en heeft ter uitvoering hiervan bij besluit van 30 juni 2015 de bezwaren van appellante en werknemer alsnog gegrond verklaard en aan werknemer, met terugwerkende kracht tot
4 juli 2011, een IVA-uitkering toegekend. Bij brief van 8 juli 2015 heeft het Uwv de rechtbank te kennen gegeven dat door de beslissing van 30 juni 2015 het bestreden besluit wordt overschreven. Bij brief van 22 juli 2015 heeft appellante de rechtbank verzocht het besluit van 30 juni 2015 in de procedure te betrekken.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 30 juni 2015 niet in de procedure betrokken, omdat dit besluit volgens haar niet is te beschouwen als een wijziging, vervanging of intrekking van het bestreden besluit, noch van het primaire besluit van 17 juni 2014. De rechtbank heeft de brief van appellante van 22 juli 2015 aangemerkt als een beroepschrift tegen het besluit van 30 juni 2015, dat in een afzonderlijke procedure zal worden behandeld. Omdat het besluit van 30 juni 2015 nog niet onherroepelijk is, behoudt appellante belang bij beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank heeft vervolgens de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. In hoger beroep heeft appellante haar stelling herhaald dat met het bestreden besluit weliswaar de aard van de uitkering per 12 augustus 2014 wordt aangetast, maar dat dit besluit enkel geldend is tot 4 september 2014. Het bestreden besluit laat zich, volgens appellante, niet uit over de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 4 september 2014, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 september 2014 nog steeds is vastgesteld op 46,07%. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten het besluit van 30 juni 2015 in de procedure te betrekken. Tot slot heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij zijn verweerschrift heeft het Uwv een brief van de gemachtigde van appellante van
6 oktober 2015 overgelegd, waarin hij de rechtbank te kennen heeft gegeven dat appellante het beroep tegen het besluit van 30 juni 2015 heeft ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat het besluit van 30 juni 2015 in rechte onaantastbaar is geworden en dat de grond dat de rechtbank dit besluit ten onrechte niet in haar beoordeling betrokken heeft geen nadere bespreking behoeft.
4.2.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het besluit van 17 juni 2014 herroepen en aan werknemer met ingang van 12 augustus 2014 een IVA-uitkering toegekend. Zoals door het Uwv in geschrift als ook ter zitting van de Raad bevestigd, strekt het recht op deze
IVA-uitkering zich tevens uit tot en over de datum van 4 september 2014, zodat werknemer met ingang van 12 augustus 2014 doorlopend recht heeft op een IVA-uitkering. Bij het besluit van 30 juni 2015 heeft het Uwv bovendien de ingangsdatum van de IVA-uitkering tot
4 juli 2011 vervroegd. Daarmee is geheel aan de belangen van appellante tegemoetgekomen.
4.3.
Het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), wordt afgewezen. De termijn is aangevangen op 26 juni 2014, de dag waarop het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
17 juni 2014 heeft ontvangen. Op 4 augustus 2017 is in hoger beroep uitspraak gedaan, zodat de redelijke termijn van vier jaar voor de totale duur van de procedure niet is overschreden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB