ECLI:NL:CRVB:2017:2777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
16/1532 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding extra stroomkosten voor uitraasruimte op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellante had een aanvraag ingediend voor vergoeding van extra stroomkosten die zij maakte voor de verwarming van een uitraasruimte, die was toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De uitraasruimte was in 2010/2011 geplaatst en beschikte over elektrische vloerverwarming. De appellante stelde dat de hoge energiekosten het gevolg waren van het gebruik van deze verwarming, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen had de aanvraag afgewezen. Het college stelde dat de Wmo geen financiële tegemoetkoming biedt voor stookkosten, aangezien deze tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren.

De rechtbank had het beroep van de appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting heeft de appellante geprobeerd aan te tonen dat de hoge kosten het gevolg waren van de elektrische vloerverwarming, maar de Raad oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd. De gegevens die zij overlegde, betroffen een andere woning en gaven geen inzicht in de specifieke kosten van de uitraasruimte. De Raad concludeerde dat de appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de stroomkosten het gevolg waren van de verwarming van de uitraasruimte. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

16/1532 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 januari 2016, 15/700 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (college)
Datum uitspraak: 9 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2017. Namens appellante is verschenen mr. L.M.E. Embregts. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.N. Bertholet.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een uitraasruimte toegekend ten behoeve van de dochter van appellante. Deze uitraasruimte is in de periode van 2010/2011 geplaatst en is uitgevoerd als losse unit in de tuin en heeft elektrische vloerverwarming.
1.2.
Appellante heeft op 24 oktober 2014 een aanvraag gedaan om vergoeding op grond van de Wmo van de extra stroomkosten voor de verwarming van de uitraasruimte. Daarbij heeft zij gevoegd de jaarrekening voor de levering van stroom over de periode 10 mei 2013 tot en met 30 april 2014 van in totaal € 6.628,82.
1.3.
Bij besluit van 13 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 februari 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat de Wmo niet voorziet in een financiële tegemoetkoming voor de ten behoeve van de uitraasruimte gemaakte extra stookkosten. Stookkosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en hiervoor bestaat op grond van de Wmo geen compensatieplicht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gevraagde compensatie bestaande uit een financiële vergoeding van stookkosten in beginsel niet als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie valt te kwalificeren. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover van belang, in aanmerking genomen dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de hoge energiekosten het enkele gevolg zijn van het gebruik van de vloerverwarming van de uitraasruimte.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat haar dochter geen gebruik kan maken van de uitraasruimte wanneer deze niet voldoende wordt verwarmd. Om het oorzakelijk verband tussen de extreme stroomkosten en de verwarming van de uitraasruimte aan te tonen, heeft appellante door de energieleverancier verstrekte verbruiksgegevens over de periode van 2009 tot 2010 overgelegd. Hieraan heeft zij de onder 1.2 genoemde jaarrekening en een saldo-overzicht van de energieleverancier toegevoegd, waaruit volgens haar blijkt dat de stroomkosten sinds 2013 drastisch zijn gestegen. Appellante kan deze kosten niet dragen. Zij houdt het college verantwoordelijk voor de extreem hoge stroomkosten van de elektrische vloerverwarming van de uitraasruimte. Appellante heeft namelijk destijds bij het plaatsen van de uitraasruimte het college verzocht om de verwarming van de uitraasruimte aan te sluiten op de in haar woning aanwezig centrale verwarming. Elektrische vloerverwarming was tegen haar uitdrukkelijke wens.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4 van de Wmo verplicht het college aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie om hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht gericht moet zijn.
4.2.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat appellante de jaarlijkse extra stroomkosten als gevolg van het gebruik van de elektrische vloerverwarming van de uitraasruimte begroot op € 2.500,- per jaar.
4.3.
Gelet op wat hierna wordt overwogen kan in het midden blijven of het college op grond van de Wmo gehouden is om de gebruikslasten van een toegekende Wmo-voorziening te vergoeden.
4.4.
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stroomkosten waarvoor zij vergoeding vraagt het enkele gevolg zijn van het gebruik van de elektrische vloerverwarming van de uitraasruimte. De in hoger beroep overgelegde gegevens maken dit niet anders. De gegevens over de periode van 2009 tot 2010 hebben betrekking op een andere woning dan de woning waarin de uitraasruimte is geplaatst. Appellante is immers verhuisd naar een hoekwoning om het plaatsen van de losse unit mogelijk te maken. Het verbruik dat moet worden toegeschreven aan de elektrische vloerverwarming kan daarom niet worden bepaald aan de hand van een vergelijking van die gegevens met de verbruiksgegevens van de huidige woning over de periode van 10 mei 2013 tot en met 30 april 2014. Verder bevatten de verbruiksgegevens van de nieuwe woning en het saldo-overzicht met daarin verwerkt de nota’s en betalingen vanaf 8 februari 2013 tot en met 29 januari 2016 enkel totaal bedragen en geven deze gegevens geen inzicht in de verbruikslasten van de elektrische vloerverwarming van de uitraasruimte. Namens appellante is ter zitting nog aangevoerd dat een medewerker van het energiebedrijf aan appellante heeft meegedeeld dat de hoge kosten het gevolg waren van de verwarming van de uitraasruimte. Hiervan heeft appellante echter geen schriftelijk verklaring kunnen overleggen.
4.5.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is verder niet aannemelijk geworden dat appellante destijds bij de gemeente is opgekomen tegen de wijze van verwarming van de uitraasruimte.
4.6.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) B. Dogan
IvR