ECLI:NL:CRVB:2017:2760
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende bewijs van woon- en leefsituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 7 januari 2015 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW), maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij in bijstandbehoeftige omstandigheden verkeerde. De klantmanager had een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van de appellant na een melding van mogelijke fraude. Tijdens een huisbezoek op 30 januari 2015 werden er aanwijzingen gevonden dat de appellant niet alleen op het opgegeven adres woonde, wat in strijd was met zijn verklaring. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat hij alleen op het opgegeven adres woonde, en dat de aanwezigheid van dameskleding en andere persoonlijke spullen van een andere persoon in de woning niet in overeenstemming was met zijn verklaringen. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting en dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam terecht de bijstandsaanvraag had afgewezen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een schadevergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie door de aanvrager van bijstand, en dat het bijstandverlenend orgaan de verstrekte informatie moet kunnen controleren.