ECLI:NL:CRVB:2017:2755
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tijdelijke gehele weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na beëindiging dienstverband zonder opzegtermijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tijdelijke gehele weigering van de WW-uitkering van appellant. Appellant, die als bedrijfsleider werkte in het koffiehuis van zijn vader, ging akkoord met de beëindiging van zijn dienstverband zonder opzegtermijn. Dit leidde tot de conclusie dat hij verwijtbaar werkloos was. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant met ingang van 6 december 2014 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, maar legde een maatregel op die de uitkering tijdelijk weigerde tot en met 28 februari 2015. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. In beroep oordeelde de rechtbank dat het Uwv appellant terecht niet als werknemer had aangemerkt.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij ten onrechte niet als werknemer was aangemerkt en dat hem niet kon worden verweten dat hij de opzegtermijn niet had ingeroepen, gezien de sluiting van het koffiehuis. Het Uwv had aanvankelijk bevestigd dat appellant geen werknemer was, maar trok dit standpunt tijdens de zitting in. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd door de opzegtermijn niet in acht te nemen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks de familieverhouding, niet kon afzien van zijn aanspraken uit de arbeidsovereenkomst. De kosten van de rechtsbijstand werden vergoed aan appellant.