ECLI:NL:CRVB:2017:2732
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet opgegeven onroerend goed
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 3 mei 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een rechtmatigheidsonderzoek door het college werd vastgesteld dat appellant onroerend goed in Turkije bezat, wat hij niet had opgegeven. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellant in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij recht op bijstand heeft, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn vermogen onder de vermogensgrens lag en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt vast dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand en dat het college terecht de kosten van bijstand heeft teruggevorderd. De opgelegde boete wordt eveneens als evenredig beschouwd.