ECLI:NL:CRVB:2017:2720
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsverlening en terugvordering op basis van verzwijging onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstandsverlening aan appellant en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand. Appellant en zijn echtgenote ontvingen sinds 12 februari 2001 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een themacontrole naar vermogen in het buitenland, heeft de gemeente Tilburg ontdekt dat appellant in 2009 onroerend goed in Turkije had verworven, wat leidde tot de intrekking van de bijstand per 31 juli 2009. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg vorderde een bedrag van € 101.124,35 terug, wat appellant betwistte. De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat de intrekking van de bijstand terecht was, maar dat het terugvorderingsbedrag gematigd moest worden tot € 12.500,- vanwege dringende redenen. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij stelde dat het college het terugvorderingsbedrag verder had moeten verlagen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het college op goede gronden het terugvorderingsbedrag had vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor verdere matiging. De Raad benadrukte dat de terugvordering reparatoir van aard is en niet gericht op leedtoevoeging, en dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht op bijstand had gehad indien hij tijdig had geïnformeerd over zijn onroerend goed.