ECLI:NL:CRVB:2017:2711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
7 augustus 2017
Zaaknummer
15/8470 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering studiefinanciering na niet ingeschreven staan bij onderwijsinstelling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De zaak betreft de herziening en terugvordering van studiefinanciering die appellante heeft ontvangen vanaf augustus 2014. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 november 2015, waarin de rechtbank de terugvordering van de studiefinanciering had bevestigd.

De Raad overweegt dat de minister bevoegd was om de studiefinanciering te herzien, ondanks de argumenten van appellante over haar inschrijving bij de onderwijsinstelling. De Raad bevestigt dat de minister zijn bevoegdheid correct heeft uitgeoefend en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 25 januari 2017 voor een uitgebreide weergave van de feiten en concludeert dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, moet worden bevestigd.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat, omdat de minister gedeeltelijk aan appellante tegemoet is gekomen, hij in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld. De kosten voor rechtsbijstand in beroep en hoger beroep zijn begroot op in totaal € 1.980,-. De minister is ook verplicht om het griffierecht van € 168,- aan appellante te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

15/8470 WSF
Datum uitspraak: 26 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
17 november 2015, 15/898 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2016. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. McKernan, kantoorgenoot van
mr. Bergmans-Jeurissen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J.M. Naber.
Op 25 januari 2017 heeft de Raad een tussenuitspraak gegeven, ECLI:NL:CRVB:2017:259.
De minister heeft bij brief van 21 april 2017 medegedeeld dat de OV-schuld komt te vervallen.
Bij brief van 18 mei 2017 heeft appellante meegedeeld zich te kunnen verenigen met het vervallen van de OV-schuld. Appellante wenst nog wel een uitspraak van de Raad ter zake van het oordeel van de rechtbank over teveel ontvangen studiefinanciering.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de feiten verwijst de Raad naar zijn tussenuitspraak van 25 januari 2017. Volstaan wordt hier met het volgende.
1.2.
Het geschil tussen partijen beperkt zich nog tot de herziening en terugvordering van het door appellante ontvangen bedrag aan studiefinanciering vanaf augustus 2014. In de tussenuitspraak is overwogen dat de minister bevoegd was de toegekende studiefinanciering met ingang van 1 augustus 2014 te herzien.
1.3.
Uit 1.2 volgt dat het hoger beroep gericht tegen de herziening en terugvordering van studiefinanciering niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Gelet op hetgeen is overwogen in 3.1 van de tussenuitspraak, kan hetgeen appellante heeft aangevoerd omtrent het niet ingeschreven staan bij de onderwijsinstelling niet tot het oordeel leiden dat de minister niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
2. Omdat de minister gedeeltelijk aan appellante is tegemoetgekomen bestaat aanleiding de minister te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling in beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 990,- aan kosten voor rechtsbijstand in beroep en € 990,- aan kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.980;
  • bepaalt dat de minister aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) N. van Rooijen

AB