In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De zaak betreft de herziening en terugvordering van studiefinanciering die appellante heeft ontvangen vanaf augustus 2014. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 november 2015, waarin de rechtbank de terugvordering van de studiefinanciering had bevestigd.
De Raad overweegt dat de minister bevoegd was om de studiefinanciering te herzien, ondanks de argumenten van appellante over haar inschrijving bij de onderwijsinstelling. De Raad bevestigt dat de minister zijn bevoegdheid correct heeft uitgeoefend en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 25 januari 2017 voor een uitgebreide weergave van de feiten en concludeert dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, moet worden bevestigd.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat, omdat de minister gedeeltelijk aan appellante tegemoet is gekomen, hij in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld. De kosten voor rechtsbijstand in beroep en hoger beroep zijn begroot op in totaal € 1.980,-. De minister is ook verplicht om het griffierecht van € 168,- aan appellante te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.