In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 juni 2015. De zaak betreft de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage van betrokkene, die per 8 januari 2014 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de Centrale Raad oordeelde dat de wijziging in het arbeidsongeschiktheidspercentage in de beroepsfase geen wijziging in de rechtspositie van betrokkene met zich meebracht. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had moeten laten. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze het besluit van 8 november 2013 vernietigde en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd appellant veroordeeld in de kosten van het beroep tot een bedrag van € 980,-.