ECLI:NL:CRVB:2017:27

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2017
Publicatiedatum
6 januari 2017
Zaaknummer
15/4486 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging arbeidsongeschiktheidspercentage in beroepsfase en rechtspositie betrokkene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 juni 2015. De zaak betreft de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage van betrokkene, die per 8 januari 2014 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de Centrale Raad oordeelde dat de wijziging in het arbeidsongeschiktheidspercentage in de beroepsfase geen wijziging in de rechtspositie van betrokkene met zich meebracht. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had moeten laten. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze het besluit van 8 november 2013 vernietigde en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd appellant veroordeeld in de kosten van het beroep tot een bedrag van € 980,-.

Uitspraak

15/4486 WIA
Datum uitspraak: 4 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
4 juni 2015, 14/3418 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Op 18 augustus 2016 heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, zich als gemachtigde van betrokkene gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder. Namens betrokkene is mr. Van de Waarsenburg verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft bij besluit van 8 november 2013 vastgesteld dat betrokkene per 8 januari 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dat besluit ligt onder meer een arbeidskundig onderzoek ten grondslag, waarin is verwoord dat betrokkene de functies kan verrichten van assistent consultatiebureau (SBC-code 372091), machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093),
magazijn-, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) en dokters assistente (SBC-code 292041). De laatste functie is een zogenoemde reservefunctie en heeft niet ten grondslag gelegen aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage, dat overigens uitkwam op nihil.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport opgemerkt dat gegeven de beperking op aspect 1.9.9 wegens het gebruik van Tramadol, niet alleen het beroepsmatig autorijden, maar ook het werken op grote hoogten met valrisico en het werken met onbeveiligde machines welke aanleiding kunnen geven tot lichamelijk letsel, beter vermeden kunnen worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de functie van assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) laten vervallen, omdat in die functie als eis geldt het professioneel gebruik van een auto. Aan de selectie van geschikte functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies van samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) toegevoegd. De op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekende mate van arbeidsongeschiktheid bedroeg 8,82%. Het bezwaar van betrokkene is bij besluit van 14 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van appellant meegedeeld dat overleg tussen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geleid tot het laten vervallen van de functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093). De mate van arbeidsongeschiktheid zonder die functie bedraagt 17,95%, en blijft daarmee onder de 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit en het besluit van 8 november 2013 vernietigd en bepaald dat “ingaande
8 januari 2014 aan eiser [is: betrokkene] een uitkering ingevolge de Wet WIA wordt geweigerd, vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van 17,95%, zijnde minder dan 35%”. Verder heeft de rechtbank bepaald dat appellant aan betrokkene de kosten ten bedrage van € 1.470,-
(1 punt in bezwaar en 2 punten in beroep) en het griffierecht ter hoogte van € 45,- moet vergoeden.
3. Appellant kan zich niet verenigen met de gegrondverklaring van het beroep, de kostenveroordeling en de bepaling over het griffierecht. In het hogerberoepschrift is naar voren gebracht dat de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd minder dan 35% blijft en dat, anders dan bij een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid die gevolgen heeft voor de inkomenseis, geen sprake is van een wijziging in de rechtspositie van betrokkene.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant kan worden gevolgd in het standpunt dat de wijziging in het arbeidsongeschiktheidspercentage in de beroepsfase geen wijziging heeft gebracht in de rechtspositie van betrokkene. Het beroep is niettemin terecht gegrond verklaard. Aan het bestreden besluit kleeft namelijk het gebrek dat het in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk is gemotiveerd. Een volledig juiste arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft immers pas plaatsgevonden in de beroepsfase. Wel had de rechtbank op de door appellant aangevoerde grond de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde bestreden besluit in stand moeten laten in plaats van zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 8 november 2013 te vernietigen [is: herroepen] en een nieuw besluit te nemen.
4.2.
Uit 4.1 vloeit voort dat ook de veroordeling van appellant in de kosten van het bezwaar niet in stand kan blijven.
4.3.
De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij het besluit van
8 november 2013 is vernietigd en is bepaald dat “ingaande 8 januari 2014 aan eiser een uitkering ingevolge de Wet WIA wordt geweigerd, vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van 17,95%, zijnde minder dan 35%”, en appellant is veroordeeld in de kosten van zowel het bezwaar als het beroep. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde bestreden besluit in stand laten, en appellant uitsluitend veroordelen in de kosten van het beroep.
4.4.
Voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het besluit van 8 november 2013 is
vernietigd en is bepaald dat “ingaande 8 januari 2014 aan eiser een uitkering ingevolge de
Wet WIA wordt geweigerd, vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van 17,95%, zijnde
minder dan 35%”, en appellant is veroordeeld in de kosten van het bezwaar en het beroep ten
bedrage van € 1.470,-;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 14 april 2014
in stand blijven;
- veroordeelt appellant in de kosten van het beroep tot een bedrag van € 980.-;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en C.C.W. Lange en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) G.J. van Gendt

IJ