ECLI:NL:CRVB:2017:2691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
15-8143 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van een werknemer die in 2005 uitviel met burn-outklachten en later te maken kreeg met herniaklachten en lymfeklierkanker. De werknemer was door het Uwv (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) aangemerkt als 100% arbeidsongeschikt, maar het Uwv stelde dat deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was in de zin van de Wet WIA. De rechtbank Roermond had eerder het beroep van de gemeente, die als appellant optrad, ongegrond verklaard, omdat de verzekeringsartsen van het Uwv hadden aangetoond dat er mogelijkheden voor herstel waren, onder andere door middel van cognitieve gedragstherapie (CGT).

In hoger beroep herhaalde de gemeente haar standpunt dat de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen overtuigend hadden onderbouwd dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet als duurzaam kon worden gekwalificeerd. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts een inschatting moest maken van de herstelkansen en dat de eerdere behandelingen van de werknemer niet als contra-indicatie voor verdere therapie konden worden gezien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam was.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van medische gegevens en behandelopties bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de bijbehorende uitkeringen.

Uitspraak

15/8143 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
3 november 2015, 15/1472 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werknemer] te [woonplaats] (werknemer)
Datum uitspraak: 26 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.P.F. van Duren, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellant heeft twee rapporten van HSK-Groep overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op het rapport van de
HSK-groep met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Werknemer heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en heeft een rapport van een medisch adviseur overgelegd. Op dit rapport heeft het Uwv gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Nadien heeft werknemer hier nog nader op gereageerd en stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2017. Voor appellant is verschenen mr. Van Duren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.G.H. Boelen. Werknemer is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werknemer is laatstelijk bij appellant werkzaam geweest als [naam functie] voor
32 uur per week en is in 2005 uitgevallen met burn-outklachten. Op 2 november 2009 is opnieuw een uitval gevolgd met dezelfde klachten. Daarna heeft werknemer herniaklachten en lymfeklierkanker gekregen waarvoor hij behandeld is. Re-integratie heeft niet geleid tot een positief resultaat wegens de extreme vermoeidheid en een zeer beperkt activiteitenniveau van werknemer.
1.2.
Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor werknemer met ingang van 24 november 2011 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv heeft werknemer daarbij wel aangemerkt als 100% arbeidsongeschikt en een meer dan geringe kans op herstel aanwezig geacht, omdat het stagnerend herstel met een reactiverend beleid vlot is te trekken. De loongerelateerde WGA-uitkering is met ingang van 24 november 2014 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.3.
Naar aanleiding van een verzoek van appellant heeft het Uwv na medisch onderzoek bij besluit van 26 september 2014 vastgesteld dat de WGA-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet en werknemer geen recht heeft op een IVA-uitkering, omdat er nog behandelmogelijkheden zijn en herstel spontaan kan plaatsvinden. Bij besluit van
16 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 september 2014, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant [naam gemeente] beperkingen en de (al dan niet) duurzaamheid daarvan, zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in het standpunt dat de volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer duurzaam is. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk hebben gemotiveerd dat met een cognitieve gedragstherapie (CGT) met graded activity dan wel een klinische opname gericht op een multidisciplinaire aanpak verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. Van een contra-indicatie om de, door werknemer vroegtijdig gestaakte, behandeling te hervatten, is niet gebleken. Voorts heeft de rechtbank betrokken dat in het door appellant overgelegde HSK-rapport van 18 april 2014 een CGT is geadviseerd, gericht op chronische vermoeidheid. Dat werknemer zelf geen vertrouwen (meer) had in de behandeling en deze na 2,5 maand heeft gestaakt, kan aan de behandelingsmogelijkheden niet afdoen. Genoegzaam is onderbouwd dat geen sprake is van een situatie waarin werknemer geen verbetermogelijkheden zou hebben.
3. In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar de door haar overgelegde
HSK-rapporten het standpunt herhaald dat werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Het enkele feit dat een therapie beschikbaar is, is onvoldoende basis voor het oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer niet duurzaam is. Bij werknemer is sprake van een langdurig en chronisch ziektebeeld waarvoor hij diverse therapieën heeft ondergaan zonder positief resultaat. De zeer belastende therapie is in redelijkheid niet van werknemer te vergen gelet op de eerdere resultaten van therapieën. De kans van slagen en verbetering van de arbeidsbelasting is zeer gering te achten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer als duurzaam moet worden aangemerkt, zodat werknemer voldoet aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009 ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank het resultaat van de beoordeling door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) onderschreven en geoordeeld dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van werknemer niet als duurzaam kan worden gekwalificeerd. De verzekeringsarts heeft in haar rapport van 20 januari 2014 en
11 september 2014 overtuigend onderbouwd dat de verwijzing in januari 2014 door de huisarts naar PsyQ en de daarna aangevangen CGT met graded activity de conclusie rechtvaardigt dat er een relevante verbetering van de (arbeids)belastbaarheid van werknemer te verwachten was. Dat werknemer na 2,5 maand de behandeling op eigen initiatief heeft gestaakt, omdat hij bang was voor verergering van de klachten, is geen reden om duurzaamheid aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 12 maart 2015 gemotiveerd toegelicht dat CGT met graded activity geschikt is gelet op de klachten van werknemer en dat geen gezondheidsschade te verwachten is van het volgen van deze therapie. Voor een hervatting dan wel het opnieuw volgen van de CGT door werknemer bestaan geen contra-indicaties. Er zijn geen aanwijzingen om het standpunt van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) voor onjuist te houden. Door de verzekeringsartsen is overtuigend onderbouwd dat van de voorgestane behandeling een meer dan geringe kans op herstel verwacht mocht worden. Aan het feit dat werknemer eerder behandelingen heeft ondergaan met uitblijvend resultaat en dat werknemer op eigen initiatief de CGT na 2,5 maand heeft gestaakt, kan niet die betekenis worden toegekend die appellant daaraan toegekend wil zien. Bovendien is geen rapport ingebracht van een therapeut of een arts waarin een gericht onderzoek is ingesteld naar de toepasbaarheid van en de eventuele gevolgen van de voorgestane behandeling CTG met graded activity voor werknemer (zie de uitspraak van de Raad van 4 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:922).
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bij werknemer ten tijde hier in geding vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 100% niet kan worden aangemerkt als duurzaam in de zin van artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en A.T. Kwaasteniet en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.W.L. van der Loo

AB