ECLI:NL:CRVB:2017:2686
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na het tweede ziektejaar en geschiktheid van functies voor appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant door het Uwv. Appellant had ziekengeld ontvangen na zijn ziekmelding op 22 januari 2014 wegens hartklachten, terwijl hij op dat moment ook een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uwv concludeerde op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde zijn recht op ziekengeld per 20 april 2015. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige had ingeschakeld en dat de diagnose van zijn psycholoog niet werd erkend. De Raad oordeelde dat de rechtbank de medische onderzoeken voldoende zorgvuldig had uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant adequaat had beoordeeld. De Raad onderschreef de conclusie dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, geschikt was voor de geselecteerde functies, waaronder hotelreceptionist en hartfunctie-longfunctie-assistent.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid.