ECLI:NL:CRVB:2017:2669
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake indicatie persoonlijke verzorging AWBZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 16 december 2015 het beroep tegen een besluit van het CIZ ongegrond verklaarde. Appellante, die lijdt aan diabetes mellitus, gonartrose en overgewicht, had een indicatie voor zorg op grond van de AWBZ in de vorm van persoonlijke verzorging, klasse 2, voor de periode van 21 april 2011 tot en met 20 april 2026. Op 22 juli 2014 verzocht zij om uitbreiding van haar indicatie met de functie begeleiding en een hogere klasse voor persoonlijke verzorging. Het CIZ handhaafde echter de indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 2, en verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de medisch adviseur van het CIZ, en dat het onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat zij meer hulp nodig heeft dan het CIZ heeft erkend. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.