Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 mei 2014 in zoverre gegrond en vernietigt
- veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.475,-;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Zorgkantoor met betrekking tot de vaststelling en terugvordering van persoonsgebonden budgetten (pgb) voor de jaren 2012 en 2013. Appellant had in 2012 en 2013 een pgb ontvangen, maar het Zorgkantoor besloot in 2013 het pgb voor 2012 vast te stellen op een lager bedrag en het pgb voor 2013 in te trekken. De reden hiervoor was dat appellant niet had voldaan aan de verplichtingen die aan de pgb-verlening waren verbonden. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank zouden kunnen overtuigen om het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant niet voldoende had aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan, en dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en terug te vorderen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de gedragingen van appellant met betrekking tot het jaar 2012 niet kunnen worden aangemerkt als handelen in strijd met de verplichtingen voor het pgb van 2013. De Raad oordeelt dat er geen wettelijke grondslag is voor de intrekking van het pgb voor 2013 op basis van de feiten van 2012. Hierdoor slaagt het hoger beroep van appellant en wordt de aangevallen uitspraak in zoverre vernietigd. De Raad herroept de besluiten van het Zorgkantoor en bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige. Tevens wordt het Zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellant.