ECLI:NL:CRVB:2017:2652
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering voor niet-migrerend werknemer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van studiefinanciering voor een appellant met de Duitse nationaliteit. De appellant had studiefinanciering aangevraagd voor zijn opleiding, maar de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft deze herzien omdat de appellant niet kon worden aangemerkt als migrerend werknemer. Volgens artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 komt een studerende die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, maar gelijkgesteld wordt aan een Nederlander op basis van een verdrag, in aanmerking voor studiefinanciering. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende werkzaamheden in loondienst had verricht om aanspraak te maken op studiefinanciering. De economische activiteiten die de appellant had verricht, werden als marginaal en bijkomstig gekwalificeerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet had aangetoond dat hij gemiddeld 32 uur per maand had gewerkt als zelfstandige. De Raad onderschreef dit oordeel en concludeerde dat de appellant niet als migrerend zelfstandige kon worden aangemerkt, ondanks enkele uiterlijke kenmerken van ondernemerschap. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en de leden T.L. de Vries en M.F. Wagner, in aanwezigheid van griffier R.H. Budde.