ECLI:NL:CRVB:2017:2583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
15/8592 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake terugvordering WAO-uitkering na wijziging van arbeidsongeschiktheid

Op 26 juli 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van zijn WAO-uitkering. Appellant, die sinds 2002 een WAO-uitkering ontving, had in 2011 een zelfstandige onderneming gestart. Het Uwv had vastgesteld dat zijn inkomsten als zelfstandige in de jaren 2011 en 2012 hoger waren dan zijn maatmaninkomen, wat leidde tot de beslissing om zijn uitkering over die jaren niet uit te betalen en de reeds betaalde uitkering terug te vorderen. Appellant had hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waaronder dat zijn uitkering niet kon worden gewijzigd zonder herkeuring. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellant in essentie een herhaling waren van zijn eerdere beroepsgronden en dat de rechtbank deze al afdoende had besproken. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat het Uwv de wettelijke bepalingen correct had toegepast.

Uitspraak

15/8592 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 november 2015, 15/4099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 juli 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1. Het ongemotiveerde verzoek van appellant van 13 juni 2017 om uitstel van de zitting heeft de Raad afgewezen, omdat niet is gebleken van gewichtige redenen die uitstel noodzakelijk maken.
2.1.
Appellant is werkzaam geweest als metaalbewerker en heeft in verband met de gevolgen van een ernstig verkeersongeval vanaf 19 augustus 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen vanaf 27 juni 2007, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Deze arbeidsongeschiktheidsklasse is gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten waaruit blijkt dat appellant in staat is geacht om met beperkingen nog ongeveer 20 uur per week te werken, en in staat is geacht om met voor hem passende functies nog een zodanig loon te verdienen dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid 37,11% bedraagt.
2.2.
Vanaf 10 januari 2011 is appellant voor ongeveer 25 uur per week gaan werken als zelfstandige. Het Uwv heeft appellant in verband daarmee bij brief van 31 januari 2011 ervan op de hoogte gesteld dat zijn WAO-uitkering op voorschotbasis zal worden verstrekt en dat hij het Uwv jaarlijks moet informeren over zijn inkomsten van het voorafgaande jaar. Op basis van de inkomensgegevens heeft het Uwv met toepassing van artikel 44 van de WAO jaarlijks beoordeeld of en in hoeverre de inkomsten via een zogenoemde fictieve beoordeling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid van invloed zijn op hoogte van de aan appellant uit te betalen WAO-uitkering. In de jaren 2011 en 2012 heeft appellant met zijn werkzaamheden als zelfstandige meer verdiend dan hij verdiende met zijn werk als metaalbewerker, zijn zogenoemde maatmaninkomen. Daarom heeft het Uwv besloten om de uitkering van appellant over die jaren niet uit te betalen en de verstrekte uitkering terug te vorderen.
1.3.
De bezwaren van appellant tegen deze besluiten zijn door het Uwv ongegrond verklaard. Het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar van 9 augustus 2013, dat betrekking heeft op de inkomsten over het jaar 2011, is door de rechtbank bij uitspraak van 28 februari 2014 ongegrond verklaard.
2.4.
Voor het jaar 2013 heeft het Uwv de inkomsten van appellant als zelfstandige vastgesteld op € 32.541,00. Met toepassing van het bepaalde in artikel 44 van de WAO heeft het Uwv bij besluit van 11 november 2014 vastgesteld dat uitgaande van deze inkomsten de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 minder dan 15% bedraagt en dat de WAO-uitkering over dat jaar daarom niet wordt uitbetaald. Bij besluit van eveneens 11 november 2014 heeft het Uwv de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering ter hoogte van € 5.428,86 van appellant teruggevorderd. De bezwaren van appellant tegen de beide besluiten van 11 november 2014 heeft het Uwv bij besluit van 8 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de uitspraak heeft de rechtbank toegelicht dat het Uwv met het besluit de wettelijke bepalingen juist heeft toegepast en heeft de rechtbank uiteengezet via welke systematiek met de inkomsten van appellant bij de berekening van de hoogte van de uitkering rekening wordt gehouden. De rechtbank is uitgebreid ingegaan op de gronden die appellant heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit, waaronder zijn bezwaar dat zolang hij niet opnieuw is gekeurd, de hoogte van zijn WAO-uitkering niet kan worden gewijzigd. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank, heeft de rechter de gang van zaken betreffende de inkomsten van appellant en zijn WAO-uitkering uitvoerig met hem besproken.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich bij het verrichten van zijn werkzaamheden steeds heeft gehouden aan het aantal uren dat hij maximaal met zijn beperkingen nog kan werken en dat de hoogte van zijn WAO-uitkering zonder herkeuring niet kan wijzigen.
4.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van zijn beroepsgronden bij de rechtbank. De rechtbank heeft de gronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
6. Gezien wat is overwogen in 5.1 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM