In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster die een IVA-uitkering heeft aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De werkneemster, die lijdt aan een ernstige variant van sclerodermie, heeft zich op 13 juni 2013 ziek gemeld bij haar werkgevers. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar aanvraag voor een IVA-uitkering afgewezen, omdat zij volgens het Uwv niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De werkneemster heeft in hoger beroep aangevoerd dat herstel van haar aandoening niet mogelijk is en dat de ingezette behandeling geen gevolgen heeft voor haar herstel. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de werkneemster aan het einde van de verkorte wachttijd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zoals bedoeld in de Wet WIA. De Raad heeft het besluit van het Uwv herroepen en bepaald dat de werkneemster met ingang van 1 oktober 2014 recht heeft op een IVA-uitkering.
Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de werkneemster, die zijn begroot op € 1.980,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 26 juli 2017.