In deze zaak gaat het om de functiewaardering van appellant, die als Hoofd Directiebureau werkzaam was bij het voormalige ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Appellant is in 2010 overgegaan naar het Directoraat-Generaal Wonen, Wijken en Integratie (DG WWI) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waar hij de functie van directiesecretaris vervulde. Vanwege de experimentele aard van deze functie ontving hij een waarnemingstoelage tot de naast hogere salarisschaal 13.
In het kader van de vergroting van de flexibiliteit binnen DG WWI is besloten om alle medewerkers op DG-niveau aan te stellen en de functies conform het Functiegebouw Rijk in te delen. De minister heeft appellant per 26 september 2011 geplaatst op DG-niveau, functiefamilie Bedrijfsvoering, functiegroep Senior Adviseur Bedrijfsvoering, salarisschaal 12. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij van mening is dat hem bij het plaatsingsbesluit salarisschaal 13 had moeten worden toegekend.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de functiebeschrijving van directiesecretaris voorgelegd aan de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF). De CABF heeft de functie gewaardeerd op salarisschaal 12, hetgeen appellant heeft geaccepteerd. De Raad concludeert dat er geen grond is om het bestreden besluit voor onjuist te houden en bevestigt de aangevallen uitspraak.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen.