ECLI:NL:CRVB:2017:2539

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
14/1547 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering en indeling functie binnen het Functiegebouw Rijk

In deze zaak gaat het om de functiewaardering van appellant, die als Hoofd Directiebureau werkzaam was bij het voormalige ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Appellant is in 2010 overgegaan naar het Directoraat-Generaal Wonen, Wijken en Integratie (DG WWI) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waar hij de functie van directiesecretaris vervulde. Vanwege de experimentele aard van deze functie ontving hij een waarnemingstoelage tot de naast hogere salarisschaal 13.

In het kader van de vergroting van de flexibiliteit binnen DG WWI is besloten om alle medewerkers op DG-niveau aan te stellen en de functies conform het Functiegebouw Rijk in te delen. De minister heeft appellant per 26 september 2011 geplaatst op DG-niveau, functiefamilie Bedrijfsvoering, functiegroep Senior Adviseur Bedrijfsvoering, salarisschaal 12. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij van mening is dat hem bij het plaatsingsbesluit salarisschaal 13 had moeten worden toegekend.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de functiebeschrijving van directiesecretaris voorgelegd aan de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF). De CABF heeft de functie gewaardeerd op salarisschaal 12, hetgeen appellant heeft geaccepteerd. De Raad concludeert dat er geen grond is om het bestreden besluit voor onjuist te houden en bevestigt de aangevallen uitspraak.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen.

Uitspraak

14/1547 AW
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 februari 2014, 12/3458 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. van der Kant-Dessens hoger beroep ingesteld.
De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Kant-Dessens. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.G.L. van de Beek, drs. E. Stolwijk en drs. S. Brijder.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst, nadat afspraken zijn gemaakt over de verdere afdoening.
De minister heeft op 12 september 2016 een nader stuk overgelegd.
Appellant heeft vervolgens om een uitspraak van de Raad gevraagd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was als Hoofd Directiebureau, salarisschaal 12, werkzaam bij het voormalige ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. In 2010 is hij overgegaan naar het Directoraat-Generaal Wonen, Wijken en Integratie (DG WWI) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daar vervulde hij de functie van directiesecretaris. Omdat dit nog geen definitieve functie maar een ‘experimenteerfunctie’ betrof, ontving hij een waarnemingstoelage tot de naast hogere salarisschaal 13.
1.2.
Met het oog op de vergroting van de flexibiliteit van DG WWI is besloten alle medewerkers van DG WWI aan te stellen op DG-niveau. Verder is besloten om gelijktijdig aan het plaatsingsproces alle huidige functies in te delen conform het Functiegebouw Rijk.
1.3.
Als gevolg hiervan heeft de minister bij besluit van 29 september 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 maart 2012 (bestreden besluit), appellant per 26 september 2011 geplaatst op DG-niveau, functiefamilie Bedrijfsvoering, functiegroep Senior Adviseur Bedrijfsvoering, salarisschaal 12.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij is van mening dat hem bij het plaatsingsbesluit salarisschaal 13 had moeten worden toegekend. Nu volgens appellant de functie van directiesecretaris, die als uitgangspositie gold voor het plaatsingsbesluit, ook in schaal 13 had moeten worden ingedeeld, dient dit naar zijn mening ook te gelden voor zijn nieuwe functie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad is, met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil tussen partijen, afgesproken om de functiebeschrijving van directiesecretaris, zoals neergelegd in het rapport van het Expertisecentrum Organisatie & Personeel (Expertisecentrum) van
19 december 2013 over de “indeling van taken van de heer [appellant] ”, aan de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF) voor te leggen met het verzoek om zich op grond van deze functiebeschrijving uit te spreken over de functiewaardering. In het rapport van 19 december 2013 heeft het Expertisecentrum op basis van deze functiebeschrijving - met welke beschrijving appellant zich kan verenigen - de functie van appellant (opnieuw) gewaardeerd in schaal 12. Appellant heeft ter zitting van de Raad te kennen gegeven zich neer te leggen bij het oordeel van de CABF.
4.2.
Nu de CABF bij schrijven van 7 september 2016 de functie van directiesecretaris heeft gewaardeerd op salarisschaal 12, appellant ter zitting van de Raad te kennen heeft gegeven dat hij zich bij het oordeel van de CABF neerlegt en de waardering voor de functie van directiesecretaris overeenkomt met de waardering van de bij het plaatsingsbesluit toegekende functie, is er geen grond om het bestreden besluit voor onjuist te houden.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2017.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel

HD