ECLI:NL:CRVB:2017:2531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
13/4358 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geconstateerd gebrek in bestreden besluit inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, had in een eerdere procedure een tussenuitspraak ontvangen waarin werd vastgesteld dat het besluit van het Uwv niet op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte. De Raad oordeelde dat het Uwv niet had voldaan aan de opdracht uit de tussenuitspraak om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in overeenstemming te brengen met de bevindingen van de deskundige. De deskundige had vastgesteld dat de appellant door zijn rugklachten ernstig beperkt was in zijn mogelijkheden om te werken. De Raad concludeerde dat het Uwv de FML niet correct had aangepast en dat de geselecteerde functies niet binnen de belastbaarheid van de appellant vielen. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd en werd de appellant met terugwerkende kracht per 2 oktober 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.506,02 bedroegen.

Uitspraak

13/4358 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2013, 12/7124 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 juni 2017
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 7 oktober 2016 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2016:3840, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 oktober 2016, een op 24 oktober 2016 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
31 oktober 2016 ingezonden.
Namens appellant heeft mr. Houweling een zienswijze ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
8 december 2016.
Daarna heeft appellant nog een reactie ingediend. Hierop heeft het Uwv nog gereageerd met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 maart 2017.
Op 7 april 2017 heeft nogmaals een onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Houweling. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden waarvan bij de oordeelsvorming wordt uitgegaan wordt verwezen naar de tussenuitspraak van 7 oktober 2016. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2.
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat het besluit van 5 december 2012 (bestreden besluit) niet berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. De Raad heeft vastgesteld dat de deskundige Ter Bruggen, neuroloog, in zijn rapport van 25 september 2015 heeft geconcludeerd dat appellant op de in het geding zijnde datum als gevolg van zijn rugklachten en de door hem geconstateerde afwijkingen maximaal 30 minuten aaneengesloten kon zitten en maximaal 20 minuten aaneen kon lopen of staan. Ook diende volgens de deskundige zwaar tillen, frequent bukken of torderen zeker vermeden te worden. Daarnaast heeft de deskundige in zijn nadere rapporten van 19 februari 2016 en 13 april 2016 nader gepreciseerd tot welke aanpassingen van de FML van 20 augustus 2012 dit zou moeten leiden. In het bijzonder dient in rubriek 4 van de FML (Dynamische handelingen) bij beoordelingspunt 11 (Frequent buigen tijdens werk) het aantal malen buigen verder beperkt te worden tot tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 10 keer in plaats van 50 keer. In rubriek 5 (Statische houdingen) moet bij beoordelingspunt 1 (Zitten) en beoordelingspunt 2 (Zitten tijdens werk) de tijd dat appellant aaneensloten kan zitten, van een uur tot een half uur teruggebracht worden. Bij beoordelingspunt 4 (Staan tijdens het werk) tekent de deskundige aan dat een beperkt deel van de werkdag staan (ongeveer één uur) niet op bezwaren stuit, mits appellant rustpauzes gegund worden. Uitgaande van de aldus vastgestelde beperkingen heeft de deskundige appellant voor de door de arbeidskundige geselecteerde functies van gereedschapsmaker, productiemedewerker, wikkelaar en inpakker ongeschikt geacht. De Raad heeft geen twijfel aan de conclusie van de deskundige en de door hem vastgestelde beperkingen en heeft geoordeeld dat het verantwoord te achten is dat de deskundige een oordeel heeft gegeven over de vraag of appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat is de passend geachte functies te vervullen. Het Uwv is opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit te nemen.
2.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op
24 oktober 2016 opnieuw een FML opgesteld en de volgende beperkingen aangepast:
- in rubriek 4 bij beoordelingspunt 11: score 3 sterk beperkt, kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 50 keer buigen met als toelichting maximaal 45 keer per uur;
- in rubriek 5 bij beoordelingspunt 1: score 2 beperkt, kan ongeveer een half uur achtereen zitten;
- in rubriek 5 bij beoordelingspunt 4: score 3 sterk beperkt, kan gedurende minder dan ongeveer een half uur per werkdag staan.
In het rapport van 24 oktober 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat gezien de tussenuitspraak van 7 oktober 2016 de visie van de deskundige gevolgd dient te worden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet appellant zwaarder beperkt geacht worden ten aanzien van beoordelingspunt 4 (Dynamische handelingen) in rubriek 11 en beoordelingspunten 1 en 4 in rubriek 5 (Statische houdingen).
2.2.
Tevens heeft het Uwv een rapport ingezonden van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 oktober 2016. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komen als gevolg van de aanpassing van de FML de functies van gereedschapsmaker, productiemedewerker, inpakker en machinaal metaalbewerker wegens overschrijding van de belastbaarheid van appellant te vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en administratief medewerker (SBC-code 315090) wel passend geacht. Omdat er na heroverweging onvoldoende geschikte functies en/of arbeidsplaatsen resteren heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geselecteerd en de schatting gebaseerd op de volgende functies: wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), telefonist, receptionist (SBC-code 315120), machinebediende
inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en administratief medewerker (SBC-code 315090). Op basis hiervan is het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 9,98%.
2.3.
Namens appellant heeft mr. Houweling bij brief van 23 november 2016 een zienswijze ingestuurd. Ten aanzien van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies heeft appellant aangevoerd dat al deze functies ongeschikt zijn. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat in de functie van wikkelaar (SBC-267050) appellant 60 keer per uur 30 graden moet buigen. Dit overschrijdt de belastbaarheid van appellant. In de functie van telefonist, receptionist (SBC-code 315120) is het volgens appellant onmogelijk om tussentijds van houding te veranderen, omdat gesprekken tegelijkertijd geadministreerd moeten worden. De functie machinebediende inpak- verpakkingsmachine (SBC-code 271093) bestaat voornamelijk uit zittende werkzaamheden waarbij de duurbelasting door de mogelijkheid tot vertreden niet wordt onderbroken. In de functie van administratief medewerker (SBC-code 315090) dient incidenteel te worden gebogen tot 60 graden, wat de belastbaarheid van appellant overschrijdt. Omdat appellant met krukken loopt, dan wel met een looprek, zijn de functies waarin gedragen of getild moet worden of waarin hij op een trap moet staan ook daarom niet geschikt.
2.4.
Hierop heeft het Uwv gereageerd met een nader rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 december 2016, waarin de arbeidsdeskundige heeft gemotiveerd waarom de belasting in de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant gelegen blijft. De mate van arbeidsongeschiktheid is volgens het Uwv onverminderd minder dan 35%.
2.5.
Bij brief van 21 maart 2017 heeft appellant nog een reactie ingezonden, waarin hij heeft gesteld dat het Uwv de FML van 24 oktober 2016 niet volledig in overeenstemming heeft gebracht met de conclusies van de deskundige. Zo is in rubriek 4 bij het beoordelingspunt 11 de aangenomen beperking van 45 keer buigen niet in overeenstemming met de conclusie van de deskundige dat het aantal malen buigen beperkt moet worden tot 10 keer tijdens elk uur van de werkdag. Ook heeft het Uwv in de FML geen beperking aangenomen in rubriek 5 bij het beoordelingspunt 2, terwijl de deskundige de duur dat appellant aaneengesloten kan zitten van één uur naar een half uur heeft teruggebracht.
2.6.
Hierop heeft het Uwv gereageerd met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 maart 2017, waaruit volgt dat de functie van wikkelaar (SBC-code 267050) komt te vervallen. De belasting van de overige functies blijft volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep binnen de belastbaarheid van appellant. Op basis hiervan heeft het Uwv het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 32,49%. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant blijft ongewijzigd minder dan 35%.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Gezien het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek zal het bestreden besluit worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit ten onrechte in stand is gelaten. Bezien zal worden of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
3.2.
De Raad is van oordeel dat het Uwv niet heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
24 oktober 2016 te kennen heeft gegeven dat de visie van de deskundige gevolgd dient te worden, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de per 2 oktober 2012 geldende FML niet in overeenstemming gebracht met de bevindingen en de conclusies van de deskundige zoals in overweging 5 van de tussenuitspraak is opgedragen. Zo is in rubriek 4 van de FML bij beoordelingspunt 11 niet een beperking aangenomen van ongeveer 10 keer buigen zoals door de deskundige werd vastgesteld, maar wordt uitgegaan van 45 keer buigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanvankelijk de functie van wikkelaar, ondanks de in de tussenuitspraak genoemde bezwaren van de deskundige, toch aan de nieuwe schatting ten grondslag gelegd. Pas na reactie van appellant heeft het Uwv de functie van wikkelaar alsnog laten vervallen.
3.3.
Uit de Resultaat functiebeoordeling bij de functie van administratief medewerker
(SBC-code 315090) in rubriek 4 bij het beoordelingspunt 11 blijkt dat appellant tijdens 2 werkuren 1 maal ongeveer 60 graden achtereen dient te buigen. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht waarom appellant medisch gezien ondanks deze overschrijding in staat moet worden geacht deze functie te verrichten. Dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dit aspect heeft besproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals het Uwv ter zitting heeft gesteld, volgt niet uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep noch heeft het Uwv daartoe een reactie hierop van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht. Omdat niet is gebleken dat appellant geschikt moet worden geacht voor de functie van administratief medewerker kan deze functie niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd.
3.4.
Dat betekent dat met de nadere rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog steeds geen zekerheid is verkregen of appellant op de datum in geding daadwerkelijk in staat is geweest de geselecteerde functies te verrichten. Gezien het voorgaande is het Uwv er niet in geslaagd de geschiktheid van de geselecteerde functies deugdelijk te onderbouwen dan wel andere geschikte functies te selecteren. Het vervallen van de hiervoor besproken functies leidt ertoe dat er onvoldoende geschikte functies resteren die aan de schatting ten grondslag gelegd kunnen worden. Dat betekent dat aangenomen moet worden dat appellant per
2 oktober 2012 80 tot 100% arbeidsongeschikt is te achten.
3.5.
Uit wat onder 3.2 tot en met 3.4 is overwogen, bezien in samenhang met de overwegingen in de tussenuitspraak, volgt dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het bestreden besluit ten onrechte in stand gelaten. Die uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt gegrond verklaard en dit besluit wordt vernietigd. Gelet op de arbeidskundige rapporten, de vaststelling dat aan de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onvoldoende functies ten grondslag kunnen worden gelegd en de omstandigheid dat het Uwv meerdere malen de gelegenheid heeft gehad het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, ziet de Raad aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en te bepalen dat appellant met ingang van 2 oktober 2012 in aanmerking komt voor een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80-100%.
4. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 2.227,50 (4,5 punt) voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De kosten verbonden aan het opvragen van medische informatie en de kosten voor het afschrift van het dossier worden begroot op
€ 143,52. De reiskosten (openbaar vervoer 2e klasse) die appellant heeft moeten maken voor het bijwonen van de zittingen bij de Raad worden begroot op € 120,- en voor de zitting bij de rechtbank op € 15,-. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 2.506,02.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 december 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat appellant in aanmerking wordt gebracht voor een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet WIA op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid
van 80-100% en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van
5 december 2012;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en in hoger beroep
tot een bedrag van € 2.506,02;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

KP