ECLI:NL:CRVB:2017:2511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
16-7368 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van ambtenaar wegens ongeoorloofd gebruik van dienstauto en plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die disciplinair ontslagen is door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De ambtenaar, die vanaf 2009 werkzaam was bij de gemeente Rotterdam en vanaf 2012 als teamleider fungeerde, heeft in mei 2014 zonder toestemming een dienstauto gehuurd bij Roteb Lease. Hij gebruikte deze auto voor woon-werkverkeer en privédoeleinden, terwijl hij maandelijks een vergoeding voor woon-werkverkeer ontving. Het college verleende hem op 25 juni 2015 met onmiddellijke ingang disciplinair ontslag op grond van artikel 79 van het Ambtenarenreglement. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van de ambtenaar tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de ambtenaar de vereiste toestemming voor de autohuur niet had verkregen en dat zijn gedragingen ernstig plichtsverzuim opleverden. De Raad bevestigde dat de ambtenaar zichzelf onrechtmatig had bevoordeeld en zijn werkgever financieel nadeel had toegebracht. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de disciplinaire straf op te leggen en dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan het plichtsverzuim. De ambtenaar had niet aangetoond dat het plichtsverzuim hem niet kon worden toegerekend en zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

16/7368 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 november 2016, 16/524 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 20 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Rhijnsburger hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Rhijnsburger. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.H.E. van Veeren, T.T. Wierda en R.J. van der Hoogt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was vanaf 2009 werkzaam bij de gemeente Rotterdam. Vanaf 2012 was hij [teamleider]. In die functie had hij de beschikking over een (vaste) dienstauto. Per 1 april 2014 is appellant geplaatst in de functie van [naam functie] bij de [afdeling] van het [cluster]. Omdat voor die functie geen dienstauto nodig was, heeft appellant zijn dienstauto ingeleverd.
1.2.
Na het voornemen daartoe kenbaar te hebben gemaakt en appellant gelegenheid te hebben geboden daarop een reactie te geven, heeft het college appellant bij besluit van 25 juni 2015 met onmiddellijke ingang disciplinair ontslag verleend op grond van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder j, van het Ambtenarenreglement (AR). Het ontslag berust op het verwijt dat appellant in mei 2014 op eigen houtje, zonder toestemming van of overleg met zijn leidinggevende, een dienstauto bij Roteb Lease heeft gehuurd en dat hij deze dienstauto in de periode van 21 mei 2014 tot en met 21 oktober 2014 bijna dagelijks voor woon-werkverkeer heeft gebruikt, terwijl hij maandelijks een vergoeding voor woon-werkverkeer ontvangt. Ook is aannemelijk geworden dat appellant de dienstauto veelvuldig voor privéritten buiten de gemeente Rotterdam heeft gebruikt, onder andere voor diverse ritten naar en van Tilburg.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 25 juni 2015 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
15 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt op grond van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 4, eerste lid, van de Regeling gebruik dienstmotorvoertuigen Stadstoezicht (Regeling) is bepaald dat betrokkenen de dienstmotorvoertuigen uitsluitend gebruiken voor het uitvoeren van de aan hen door de dienst opgedragen taken. Zij zullen, zo bepaalt het tweede lid, bij dat gebruik de nodige zorgvuldigheid betrachten en de integriteit en goede naam van de dienst waarborgen. Op grond van het derde lid van genoemd artikel bepalen het hoofd van dienst of degenen die door het hoofd van dienst zijn aangewezen of leiding geven aan betrokkene, of betrokkene een dienstreis mag maken in een dienstvoertuig van Stadstoezicht. Op grond van het vierde lid bepalen het hoofd van dienst of degenen die door het hoofd van dienst zijn aangewezen of leiding geven aan betrokkene, of betrokkene als bestuurder van een dienstmotorvoertuig mag functioneren. In het vijfde lid is bepaald dat privé-gebruik van dienstmotorvoertuigen niet is toegestaan. Het zesde lid bepaalt dat
woon-werkverkeer met een dienstmotorvoertuig alleen is toegestaan indien:
a. a) met betrokkene een schriftelijke overeenkomst is gesloten voor het gebruik van dienstmotorvoertuigen voor woon-werkverkeer;
b) betrokkene in het kader van ingeroosterde wacht- waak- of oproepdiensten van dienstwege de beschikking krijgt over een dienstmotorvoertuig.
3.2.
Vast is komen te staan dat appellant de huur van de auto op 8 mei 2014 om 12.35 uur heeft aangekondigd in een e-mailbericht, gericht aan O, verantwoordelijk voor de afwikkeling van aanvragen om autohuur, en CC aan S, zijn leidinggevende voorafgaand aan de overgang naar de nieuwe functie op 1 april 2014. Minder dan een half uur later heeft appellant een
e-mailbericht verstuurd naar Roteb Lease, met een CC naar O, waarmee hij de huur zelf, buiten O om, in gang heeft gezet. O noch S gaf ten tijde van deze e-mailberichten leiding aan appellant. Geen van beiden was dus geautoriseerd om toestemming voor de huur te geven.
S heeft dan ook verklaard geen actie te hebben ondernomen naar aanleiding van het CC aan haar toegezonden eerste bericht. O heeft verklaard dat de snelle verzending van het tweede bericht, nog voordat hij kans had gezien om op het eerste bericht te reageren, bij hem de indruk heeft gewekt dat appellant de vereiste toestemming had gekregen. Omdat appellant zelf de huur al in gang had gezet, heeft O geen contact meer opgenomen met Roteb Lease.
3.3.
Het overwogene onder 3.2 kan tot geen andere conclusie leiden dan dat appellant de auto heeft gehuurd zonder de daarvoor op grond van de Regeling vereiste toestemming te hebben gevraagd of verkregen. De wisselende verklaringen die appellant op dit punt heeft afgelegd kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Appellant heeft aanvankelijk gesteld toestemming voor de autohuur te hebben verkregen van een persoon die de organisatie al in 2013 bleek te hebben verlaten. Vervolgens heeft hij verklaard dat zijn toenmalig leidinggevende W mondeling toestemming heeft verleend. Dit is door W met nadruk weersproken. Ter zitting van de Raad heeft appellant verklaard de huur van de auto vooraf mondeling met voormalig leidinggevende S te hebben afgestemd, wat, nog los van het gegeven dat S als gezegd niet bevoegd was om daarvoor toestemming te geven, niet strookt met wat door S zelf is verklaard. In aanmerking genomen het herhaaldelijk bijstellen door appellant van zijn verklaring en het gegeven dat wat hij heeft verklaard niet overeenkomt met wat door de overige betrokkenen is verklaard, kunnen de beweringen van appellant niet leiden tot twijfel op het punt van het ontbreken van de vereiste toestemming. Dat wordt niet anders doordat appellant naar eigen zeggen op enig moment melding heeft gemaakt van een integriteitsschending door W, wat daar overigens ook van zij.
3.4.
De door het college overgelegde gegevens uit het Voertuig Communicatie Systeem bevestigen dat appellant de auto in de periode vanaf 21 mei 2014 tot en met 21 oktober 2014 bijna dagelijks heeft gebruikt voor woon-werkverkeer. Tevens blijkt uit die gegevens dat appellant de auto ook op zaterdagen en zondagen heeft gebruikt en dat hij daarmee regelmatig buiten de gemeente Rotterdam is geweest, waaraan geen andere dan privé-doeleinden ten grondslag kunnen hebben gelegen. Appellant heeft aanvankelijk herhaaldelijk ontkend dat van enig privé-gebruik sprake is geweest en heeft gesteld de auto hooguit één of twee keer mee naar huis te hebben genomen, maar heeft na te zijn geconfronteerd met de gebruiksgegevens, het gebruik zoals dat uit die gegevens naar voren komt alsnog erkend.
3.5.
Aannemelijk is dus geworden dat appellant de hem verweten gedragingen heeft begaan. Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze gedragingen ernstig plichtsverzuim opleveren. Appellant heeft de geldende regels met voeten getreden. Hij heeft zichzelf daarmee onrechtmatig bevoordeeld en zijn werkgever financieel nadeel toegebracht. Zoals namens het college is toegelicht, maakt het gegeven dat de autohuur bij een gemeentelijk verhuurbedrijf heeft plaatsgevonden, niet dat het betaalde huurbedrag van € 4.894,32 niet ten laste van de [afdeling], en uiteindelijk ook ten laste van de gemeente is gekomen. Daarbij komen dan nog de met een gemeentelijke tankpas gemaakte brandstofkosten, wat te meer klemt nu appellant in de bewuste periode ook zijn maandelijkse vergoeding voor
woon-werkverkeer heeft geïncasseerd.
3.6.
Appellant heeft niet gesteld dat het plichtsverzuim hem niet valt toe te rekenen. Het college was dus bevoegd appellant een disciplinaire straf op te leggen. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan het plichtsverzuim is. Niet ten onrechte heeft het college, naast de onder 3.5 genoemde omstandigheden, in dit verband laten meewegen dat appellant niet direct eerlijk is geweest over zijn handelen en het privé-gebruik en het gebruik voor woon-werkverkeer pas heeft toegegeven na te zijn geconfronteerd met de gebruiksgegevens. Het is voorstelbaar dat het toch al zwaar op de proef gestelde vertrouwen van het college in appellant daarmee onherstelbaar beschadigd is geraakt. Terecht heeft het college daarbij in herinnering gebracht dat aan een ambtenaar als appellant, die in het bezit was van een geldig BOA-getuigschrift, hoge integriteitseisen mochten worden gesteld. De conclusie van het college dat niet van hem gevergd kon worden appellant nog langer in dienst te houden, kan al met al worden onderschreven. De omstandigheid dat huwelijksproblemen appellant naar zijn zeggen tot het privé-gebruik hebben gebracht kan dat evenmin anders maken als de goede staat van dienst van appellant.
3.7.
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt, ten slotte, niet. Dat een wel in dienst gehouden collega van appellant, A, de door appellant gehuurde auto tijdens diens vakantie eveneens zonder voorafgaande toestemming voor woon-werkverkeer en een enkele keer ook voor privé-doeleinden heeft gebruikt, maakt niet dat sprake is van, op de rechtens relevante aspecten, gelijke gevallen. Zoals het college heeft toegelicht heeft A zich niet schuldig gemaakt aan het zonder toestemming huren van de auto, is hij over het gebruik zonder toestemming direct eerlijk geweest, en had hij bovendien, als hij toestemming voor het gebruik voor woon-werkverkeer zou hebben gevraagd, deze toestemming, vanwege door hem verrichte beschikbaarheidsdiensten, verkregen. Dit laatste was in het geval van appellant in het geheel niet aan de orde.
3.8.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD